Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord make a call

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(dub; name; term);
uitmaken voor
;
(summon)
(appeal to; invoke; hail; summon);
🔗 The keyword `s`private`s` indicates that these values can only be called by methods of this class.
(appeal; summoning; summons);
(cry; shout)
(convoke; convene; summon)
kunvoki
(parade; roll‐call; summoning; summons)
(visit);
(name)
🔗 I am not called Cugel the Clever for nothing.
(label; label as);
🔗 You may remember I got criticized for calling Putin a war criminal.
(phone; give a call);
(ring; telephone; call up; give a ring; phone up; ring up; give a call)
ektelefoni al
(cry; shout)
🔗 “There’s a cyclone coming, Em”, he called to his wife.
(bear down); ;
(form);
(cause; get; have; bring); ;
🔗 Make them think I’m dangerous.
(fabricate; manufacture; concoct)
🔗 About 15 billion condoms are made every year and used by about 750 million people.
;
(render)
(accrue)

EngelsNederlands
make a call een bezoek afleggen; een bezoek brengen; een visite afleggen; een visite maken; telefoneren
call aanlopen; aanmaning; aanroepen; afkondigen; afroepen; annonceren; appél; balderen; beleggen; bellen; benoemen; beroep; beroepen; bezoek; bieden; bijeenroepen; een bezoek afleggen; fluitje; geroep; gesprek; heten; inroepen; invite; inviteren; komen; lokfluitje; lokstem; noemen; opbellen; oproep; oproepen; oproeping; optie; roep; roepen; roeping; roepstem; signaal; stem; telefoneren; telefoongesprek; telefoontje; toeroepen; uitmaken voor; uitroepen; uitschelden voor; visite; vraag; waarschuwen
make aanbrengen; aanleggen; aanmaken; afleggen; afsluiten; begaan; beramen; bereiken; bijzetten; binden; binnenvaren; brengen; doen; doen verrichten; fabricaat; fabrieken; fatsoen; halen; houden; in zicht krijgen; indienen; inwinnen; knopen; laten; leveren; lijden; maaksel; makelij; maken; merk; nemen; opmaken; scheppen; schudden; sluiten; stellen; treffen; trekken; verdienen; verrichten; versieren; vervaardigen; verwerken; vlechten; voeren; vormen; zetten; zich begeven