Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord time

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(occasion);
🔗 Many times had Maziran tried to take her.
(period)
(course; length; space; span; duration)
🔗 Then they waited in silence for what seemed a long time.
(instant; moment)
(chance; event; occurrence; opportunity; instance; occasion; case);
(hour)
kronometri
🔗 Time has taught them no wisdom?
🔗 That doesn’t leave me much time.
🔗 At the exact centre longitude of a time zone, the phenomenon occurs exactly at noon, local time.
(while);
🔗 After some time he felt for his pipe.
🔗 Putin’s war is creating more troubles at the worst possible time.
a first time
(for the first time)
a long time
(for a long time; long)
another time
een andere keer
alitempe
at some time
(ever; sometime; anytime; someday)
; ; ;
at the same time
(contemporaneously; meanwhile; simultaneously)
; ;
(then; at that time; back then); ; ;
🔗 It seemed a good idea at the time.
(temporarily)
kelktempe
🔗 At times horses and riders were lost to view in vast stretches of timber.
(DST; daylight saving time; summer‐time)
(DST; daylight savings time; summer‐time)
every time
(each time; invariably)
ĉiufoje
for a time
(a while; momentarily; for a while; a little while; a minute; for a space)
een tijdje
mallongan tempon
for the time being
(temporarily; provisionally)
; ;
voorshands
from time immemorial
(since time immemorial; within living memory; within the recollection of man; since time out of mind)
; ;
(now and then; occasionally; periodically)
gain time
have a good time
(enjoy oneself)
;
have time
(be free)
esti neokupita
(at the right time);
🔗 Whether this can be done in time for the May 9 parade is highly debatable.
on time
(prompt; punctual; regular; timely)
; ; ; ; ;
since time out of mind
(from time immemorial; since time immemorial; within living memory; within the recollection of man)
; ;
spare time
(time off; vacation; holiday; leave; leisure)
vrije tijd
🔗 They speak of erosion time and time again.
time machine
tempovojaĝilo
time off
(spare time; vacation; holiday; leave; leisure)
; ;
vrije tijd
🔗 That may seem a trifling matter for a man who rules a country that spans eleven time zones.
what time
hoe laat
(momentarily)
elk moment
;
elk ogenblik
;
ĉiumomente
(ever)
op enig moment
;
op onverschillig welk moment
;
op welk moment dan ook
iam ajn
(at some time; ever; sometime; someday); ; ;
(whenever)
onverschillig wanneer
;
wanneer dan ook
;
wanneer ook maar
kiam ajn
exposure‐time
(old; venerable)
🔗 Both Russia and China are long‐time allies of Pyeongyang.
nighttime
(night)
oftentimes
(frequently; often; regularly; commonly; oft)
;
(former);
🔗 As the morning carried on, however, Trump grew increasingly frustrated as he viewed cable news coverage of his one‐time campaign chairman arriving at the FBI field office in downtown Washington, believing his former aides’ rôles were being inflated.
pastime
(hobby; sideline)
pastime
tijdpassering
school‐time
lernejaj horoj
sometime
(at some time; ever; anytime; someday)
; ; ;
sometimes
(once; on occasion; occasionally)
; ;
op een keer
; ;
(several times; occasionally);
🔗 Gerasimov has sometimes gone weeks without public appearances and was not seen at the Victory Day parade in Moscow last year, which at the time led to speculation about his position.
spring‐time
(spring)
(DST; daylight saving time; daylight savings time)
timely
(on time; prompt; punctual; regular)
; ; ; ; ;
timely
(premature)
; ; ;
voortijdig
timely
(opportune)
timescale
(duration; period; timeframe)
tijdsduur
timetable
(schedule)
;
timetable
timetable

EngelsNederlands
time dateren; de duur bepalen van; de maat aangeven bij; de maat slaan; de maat slaan bij; de tijd bepalen van; de tijd opnemen; het ogenblik kiezen voor; keer; klokken; maal; maat; poos; reis; stond; tempo; termijn; tijd; tijdmaat; tijdstip; timen; uitmikken
access time toegangstijd
a first time voor de eerste keer
ahead of one’s time zijn tijd vooruit
ahead of one’s times zijn tijd vooruit
a high old time een fantastische tijd
all the time al maar door; aldoor; altijd door; de hele tijd; voortdurend
a long time een hele tijd
a long time ago lang geleden
and not before time dat werd tijd; eindelijk
a sign of the times een teken des tijds
as late as those times nog in die tijd; tot aan die tijd
as times went voor die tijd
at all times te allen tijde; te pas en te onpas
at any old time ieder ogenblik; te allen tijde; te eniger tijd; wanneer ook maar
at any time ieder ogenblik; te allen tijde; te eniger tijd; wanneer ook maar
at a time achtereen; tegelijk
at a time when in een tijd dat
at my time of life op mijn leeftijd
at no time nooit; nooit of te nimmer
at one time er was een tijd dat; in één keer; tegelijk; vroeger
at one time …, at another nu eens … dan weer
at some time te eniger tijd
at some time or other te eniger tijd
at the present time heden; nu; vandaag
at the same time gelijk; meteen; niettemin; tegelijk; terzelfder tijd; tevens; toch
at the time destijds; indertijd; te dien tijde; toen; toenmaals; toentertijd
at the time fixed op de afgesproken tijd
at the time of ten tijde van
at the time when in de tijd dat; ten tijde dat
at this point in time op dit moment
at this time of day nu; nu nog
at this time of the year in deze tijd van het jaar
at this time of year in deze tijd van het jaar
at times bij tijden; nu en dan; soms; somtijds; weleens; zo nu en dan
at times …, at other times soms …, soms
autumn time herfsttijd
be ahead of one’s time zijn tijd vooruit zijn
be ahead of one’s times zijn tijd vooruit zijn
beat time de maat slaan
before his time vóór zijn tijd
before my time voor mijn tijd
before one’s time te vroeg; vroegtijdig
before time te vroeg; vóór de tijd
behind the times achterlijk; ouderwets; passé; ten achter bij zijn tijd; verouderd
behind time over zijn tijd; te laat
be rushed for time in tijdnood verkeren; in tijdnood zitten
be under time pressure in tijdnood verkeren; in tijdnood zitten
by that time dan; tegen die tijd
by the time that tegen de tijd dat
by this time nou; nu; thans
course of time tijdsverloop
daylight savings time zomertijd
daylight saving time zomertijd
delivery time leveringstijd; levertijd
departure time vertrektijd
do time brommen; in de gevangenis zitten; zijn tijd uitzitten; zitten
Easter time paastijd
election time verkiezingstijd
evening time vespertijd
every time telkenmale; telkens; telkens als; telkens wanneer
feeding time voedertijd
flowering time bloeitijd
for any length of time voor onbepaalde tijd
for a short time voor korte tijd
for … at a time … achtereen
for a time een tijdje; een tijdlang; voor enige tijd
for old time’s sake uit oude genegenheid
for some length of time een tijd; een tijd lang
for some time een tijdlang; voor enige tijd
for the time being voor het ogenblik; vooralsnog; voorlopig; voorshands
for the time of year voor de tijd van het jaar
from that time sinds die tijd; van toen af
from that time forward van die tijd af
from this time on voortaan
from time immemorial sedert mensenheugenis; sedert onheuglijke tijden; sinds mensenheugenis; sinds onheuglijke tijden
from time to time van tijd tot tijd
gain time tijd winnen
give the time of day goedendag zeggen
harvest time oogsttijd
have a bad time het moeilijk hebben; zijn plezier wel opkunnen
have a good time het leuk hebben; plezier hebben
have a lively time of it het druk hebben
have no time geen tijd hebben
have no time for somebody een hekel aan iemand hebben
have the time of one’s life zich kostelijk amuseren
have time tijd hebben
hay time hooitijd
home time tijd om naar huis te gaan
how time flies! waar blijft de tijd!
if you’ve got time on your hands als u tijd hebt; als u tijd over hebt
in a week’s time over een week; vandaag over een week
in course of time mettertijd; na verloop van tijd
in good time bijtijds; intijds; op tijd; op zijn tijd; te zijner tijd; tijdig
injury time blessuretijd
in less than no time in een minimum van tijd; in minder dan geen tijd
in my time in mijn tijd
in no time in een minimum van tijd; in een mum; in een ommezien; in een oogwenk; in minder dan geen tijd
in no time at all binnen de kortste keren; in de kortste keren
in proper time te rechter tijd; te zijner tijd
in real time in realtime
in the nick of time net op tijd; op het nippertje
in the process of time mettertijd; na verloop van tijd
in the time of ten tijde van
in time bijtijds; in de maat; mettertijd; na verloop van tijd; op tijd
in times gone by vroeger
in times of in tijd van
in times to come in de toekomst
in time to op de maat van
in time to come in de toekomst
I shall not lose time to call on you ik kom gauw eens langs
it is getting time to het wordt tijd om
it’s about time het wordt tijd
it will last my time het zal mijn tijd we duren
just in time net gelegen
keep good time gelijklopen; goed gaan; goed lopen
keep times de maat houden; in de pas blijven; op tijd binnenkomen
kill time de tijd doden
lack of time tijdgebrek
lead time doorlooptijd; productietijd
leisure time vrije tijd
length of time tijdsduur
local time plaatselijke tijd
loss of time tijdverlies; verlet
make good time een vlugge reis hebben
make time tijd maken
many a time menigmaal
many’s the time menigmaal
map out one’s time zijn tijd indelen
mark the time de maat aangeven
mark time de maat aangeven; de pas markeren; niet verder komen; pas op de plaats maken
mean time middelbare tijd
migration time trektijd
milking time melktijd
move with the times met zijn tijd meegaan
my time is my own ik heb de tijd aan mezelf; ik heb de tijd voor mezelf
not keep up with the times achterlopen
not tied down to time aan geen uur gebonden; niet aan tijd gebonden
not well timed niet op het geschikte moment komend
of all time aller tijden; van alle tijden
of the time toenmalig; van deze tijd; van die tijd
once upon a time eens
on full time het volle aantal uren werkend
on short time niet het volle aantal uren werkend
on time op tijd
opening time openingstijd
other times, other manners andere tijden, andere zeden
out of time uit de maat
part time part‐time
pass the time of day goedendag zeggen
peak times piekuren; spitsuren
play for time de boot afhouden; tijd trachten te winnen
playing time speelduur
pressure of time tijdsdruk
procrastination is the thief of time van uitstel komt afstel
quadruple time vierkwartsmaat
quick time gewone marspas
race against time race tegen de klok
record time toptijd
ride against time de kortst mogelijke tijd zien te maken
run against time de kortst mogelijke tijd zien te maken
running time rijtijd
sense of time tijdsbesef
serve one’s time zijn straf uitzitten; zijn tijd uitdienen; zijn tijd uitzitten
serve out one’s time zijn tijd uitdienen; zijn tijd uitzitten
sharp to time precies op tijd
sidereal time sterrentijd
some other time een andere keer
some time ago voor enige tijd
some time or other bij gelegenheid wel eens; weleens
so that’s the time of day! is het zo laat?
space of time tijdruimte; tijdsbestek; tijdsruimte
spare time vrije tijd
stand the test of time de tand des tijds doorstaan
take one’s time de tijd nemen; er de tijd voor nemen; rustig aan doen
take one’s time over it er de tijd voor nemen
take time lang duren; tijd kosten
take time off zich even vrijmaken
take your time doe het op uw gemak; haast u maar niet
tell the time klokkijken
the good old times de goede oude tijd
there is a time for everything alles heeft zijn tijd
there’s a time for everything alles op zijn tijd
the time of day het uur
the wear and tear of time de tand des tijds
this time tomorrow morgen om deze tijd
those were times! dat waren nog eens tijden!
three‐four time driekwartsmaat
time after time keer op keer; te pas en te onpas
time and again altijd weer; herhaaldelijk; telkens en telkens weer
time and tide wait for no man men moet zijn tijd weten waar te nemen
time and time again herhaaldelijk; telkens en telkens weer
time difference tijdsverschil
time enough to tijdig genoeg om
time hangs heavy de tijd valt me lang
time hangs heavy on my hands de tijd valt me lang; time hangs heavy
time heals all de tijd is de beste heelmeester
time is money tijd is geld
time is short het is kort dag
time is up de tijd is om; het is tijd
time machine tijdmachine
time of delivery leveringstermijn
time of departure vertrektijd
time out korte onderbreking; pauze; time‐out
time shortage tijdnood
time signal tijdsein; tijdsignaal
time signature maatteken
time somebody iemands tijd opnemen
time switch schakelklok; tijdklok; tijdschakelaar
time trouble tijdnood
time was when er was een tijd dat
time will show de tijd zal het leren
time will tell de tijd zal het leren
time zone tijdzone
to everything there is a season and a time to every purpose er is een tijd van komen en een tijd van gaan
to time precies op tijd
travelling time reistijd
two at a time twee tegelijk
up to time op tijd
waiting time wachttijd
waste time tijd verspillen
what do you make the time? hoe laat heb je het?
what’s the time? hoe laat is het?
what time hoe laat; wanneer
with time met de tijd
with time comes counsel komt tijd, komt raad
work against time werken dat de stukken er afvliegen
bedtime bedtijd
beforetime eertijds; voorheen
betimes bijtijds; op tijd; spoedig; tijdig; vroegtijdig
breathing‐time ogenblikje om adem te scheppen
cleaning‐time schoonmaaktijd
closing‐time sluitingstijd; sluitingsuur
daytime dag; dagtijd
dinner‐time etenstijd
exposure‐time belichtingstijd
flexitime variabele werktijden
full‐time full‐time; volledig
half‐time half‐time; pauze; rust; schafttijd; voor de halve tijd
ill‐timed ongelegen; ontijdig; te onpas
long‐time oud
lunchtime schaft; schafttijd
mail‐time posttijd
march‐time marstempo
mealtime etenstijd
meantime intussen; middelerwijl; ondertussen
mistime op het verkeerde moment doen; op het verkeerde moment zeggen; verkeerd timen
mowing‐time maaitijd
nighttime nachtelijk; nacht‐
oftentimes dikwijls; vaak
ofttimes dikwijls; vaak
old‐time oud; ouderwets; van vroeger
one‐time ex‐; gewezen; voormalig
overtime overuren; overwerk; overwerkuren; verlenging
pastime amusement; tijdkorting; tijdpassering; tijdverdrijf
peacetime vredestijd
playtime schoolpauze; speelkwartier; speeltijd; speeluur; vrije tijd
post‐time posttijd
pruning‐time snoeitijd
question‐time vragenuurtje
reaping‐time oogsttijd
resting‐time rusttijd
school‐time schooltijd
seed‐time zaaitijd
sometime eens; ex‐; soms; somtijds; te eniger tijd; voormalig; vroeger
sometimes bij tijden; soms; somtijds; somwijlen
spring‐time lente; lentetijd
summer‐time zomerse tijd; zomertijd
supper‐time etenstijd
time‐ball tijdbal
time‐bargain tijdaffaire
time‐bomb tijdbom
time‐check tijdmelding
time‐clock controleklok; prikklok
time‐consuming tijdrovend
time‐expired uitgediend; zijn tijd uitgediend hebbend
time‐exposure tijdopname
time‐honoured aloud; eerbiedwaardig; traditioneel
timekeeper chronometer; metronoom; tijdmeter; tijdopnemer; tijdschrijver; tijdwaarnemer; uurwerk
timekeeping tijdcontrole
time‐killing tijdrekken
time‐lag tijdsverloop; vertraging
timeless tijdeloos; tijdloos
time‐limit termijn; tijdslimiet
time‐lock klokslot; uurslot
timely actueel; op de juiste tijd; op de juiste tijd komend; op het geschikte ogenblik; op het geschikte ogenblik komend; opportuun; tijdig
timepiece horloge; klok; pendule; uurwerk
timer tijdopnemer; timer
times vermenigvuldigen
time‐saving tijdbesparend
timescale tijdschaal
time‐server opportunist; weerhaan
time‐serving opportunisme; opportunistisch; weerhanerij
time‐sharing time‐sharing
time‐sheet rooster; rooster van werkzaamheden; werklijst
timetable dagindeling; dienstregeling; lesrooster; plannen; rooster; rooster van werkzaamheden; spoorboekje; spoorwegboekje; tijdschema; vliegplan; vluchtplan; werkrooster
time‐wasting tijdrekken
time‐work per uur betaald werk
timeworn afgezaagd; aloud; oud en versleten
timing quotatie; regelen; tijdopname; timing
two‐time bedriegen; ontrouw zijn
waltz‐time walstempo
well‐timed juist op tijd komend; opportuun