Nederlânsk–Frysk wurdboek
Fryske oersetting fan it Nederlânske wurd gaan
Nederlânsk | Frysk (net rjochtstreeks oerset) | Esperanto |
---|---|---|
(lopen; verlopen) | ||
🔗 Maar dat landen ging niet zo gemakkelijk. | ||
; farre | ||
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam. | ||
(lopen; te voet gaan) | piediri | |
(overgaan) | ; klinke | |
🔗 Opnieuw ging de gong. | ||
(rijden) | farre ; ; | |
(voorbijgaan) | vojiri | |
; | <futura helpverbo> | |
🔗 Wat gaan we doen, chef? | ||
🔗 Het gaat niet om geld, het gaat om schatten! | ||
🔗 Op die manier gaat het niet. | ||
eraan gaan | ferkomme ; | |
ûntkomme | ||
🔗 Ze gaan er met de schatten vandoor! | ||
(de benen nemen; zich uit de voeten maken) | ; | |
🔗 Ze zijn ervandoor gegaan met tienduizenden euro’s. | ||
(heengaan; ophoepelen; opkrassen; vertrekken; weggaan; opstappen) | ; ôfsette ; ôfstekke | |
🔗 Neemt u me niet kwalijk, meneer Brunel, dat ik ervandoor ga. | ||
(ontbranden; in brand vliegen; vuur vatten) | oangean | |
🔗 Hij zuchtte en wierp een blik op het slot in de verte waar nu de eerste lichtjes aangingen. | ||
(betreffen; raken; gaan om) | oanbelangje ; | |
🔗 Is dat niet een zaak die u aangaat? | ||
(betreffen) | oanbelangje | |
(toebrengen; aandoen; afsluiten; sluiten) | ||
(heengaan; vertrekken; weggaan; zich verwijderen; opstappen) | ; ôfsette ; ôfstekke | |
besykje | ||
ôfstappe | ||
🔗 In plaats daarvan ging ik bliksemsnel de ladder af en terug naar Tars Tarkas. | ||
tagong | ||
(aanvangen; beginnen; een aanvang nemen) | ; oanbrekke ; oanfange ; oangean | |
🔗 De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan. | ||
(beschouwen; overwégen) | ||
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; gevallen; passeren; plaatsgrijpen; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich toedragen; vóórkomen) | foarfalle ; ; ; | |
🔗 Niemand vertelt hem nog wat er omgaat in de wereld. | ||
(omkomen; te gronde gaan; vergaan; verongelukken; het leven laten) | ferkomme ; | |
(oprijzen; opstijgen; rijzen; stijgen; wassen; zich verheffen; de hoogte in gaan) | oprize ; stige | |
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opstijgen; rijzen; stijgen; omhooggaan) | klimme | |
🔗 Ze gingen de trap op en de rook drong prikkelend in hun longen. | ||
(gaan; klinken; slaan) | ; klinke | |
🔗 Zodra ik de telefoon hoorde overgaan, wist ik dat jij het was. | ||
(aanhanger) | oanhinger | |
stukgaan (afbreken; breken) | ||
(aflopen; verlopen; ten einde lopen) | beteare | |
ferdrinke | ||
(verscheiden; overlijden) | ||
(omkomen; óndergaan; te gronde gaan; verongelukken; het leven laten) | ferkomme ; | |
🔗 Hoe is het eerste schip vergaan? | ||
(bederven; rotten; verrotten) | ferrotsje ; rotsje ; | |
🔗 Maar al willen jullie mij nu nog zo graag verlaten, ik zou het niet aangenaam vinden jullie hoofden daar op de Clifford Poort te zien vergaan. | ||
🔗 Moet u de voetganger voor laten gaan? | ||
(gaan) | vojiri | |
(doorgaan met; vervolgen; voortgaan met) | ||
🔗 Ga voort, Hoebe. | ||
(opstappen) | ôfsette ; ôfstekke | |
(afgaan; heengaan; ophoepelen; ervandoor gaan; vertrekken; zich verwijderen; opstappen) | ; ôfsette ; ôfstekke | |
🔗 Om vier uur gaan we weg. |