English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word pass the point of no return

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(overhaul; overtake)
;
(pass by; pass through; blow over)
🔗 Five minutes passed.
(spend; get through)
(pass by; bypass; overshoot; overtake); ; ; ;
(overhaul; overtake; go past); ; ;
(convey; hand; hand over; assign; deliver; transmit; transfer; turn over); ; ; ;
(ID);
;
(cross; cover)
(go through);
trapasigi
(promulgate)
🔗 Estonia’s parliament passed on Tuesday a law legalizing same‐sex marriage, becoming the first ex‐Soviet country to do so.
🔗 T’sais dropped the point of her sword to the ground.
(mark)
🔗 His approval rating in Iowa has dropped a staggering 21 points since he took office.
(count)
🔗 The first two points are of little importance.
🔗 At that point it will be hard not to ask the question: What on earth has all this been for?
(dot; period; spot; locus; moment; full stop; stop); ;
(tax return)
(give back; restore; render)
🔗 Because all operators are required to return a value, the assignment operator returns the value assigned to the variable.
(income; revenue; allowance; annuity)
(come back); ;
🔗 And if you do not return?
;
🔗 The 51‐year‐old is also desperate to avoid a return to Russian rule.
(income; proceeds; revenue; takings)
(fetch; recall; take back)
(answer; reply; respond; correspond)
🔗 “Not so fast”, returned the wary Gael.
🔗 The 51‐year‐old is also desperate to avoid a return to Russian rule.

EnglishDutch
pass the point of no return niet meer terug kunnen
pass aangenomen worden; aangeven; aannemen; aanreiken; aanspelen; afspelen; bergpas; doorbrengen; doorgaan; doorgang; doorgeven; doorlaten; dóórvaren; een pass geven; erdoor komen; erdoor laten; ermee door kunnen; gang; geven; gewisseld worden; goedkeuren; halen; handbeweging; heengaan; inhalen; langsgaan; laten passeren; met goed gevolg afleggen; omgaan; overgaan; overgeven; overreiken; overslaan; oversteken; pas; pasje; pass; passen; passeren; permissiebiljet; perskaart; reispas; slaan; slagen; slagen voor; slijten; stand van zaken; stemmen; strijken met; te boven gaan; toegangsbewijs; toelaten; toestand; uitgeven; uitspreken; uitval; vellen; vererven; verlofpas; verlopen; voor zijn examen slagen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voorbijtrekken; voorbijvaren; voortschrijden; voorvallen; vrijbiljet; óvertrekken
point aanleggen; aanpunten; duiden; een punt maken aan; etsnaald; geweitak; interpungeren; landpunt; naald; naaldkant; onderstrepen; oog; op treffende wijze illustreren; pointe; punt; punten; puntje; richten; scherpen; spits; spitsen; staan; stift; stip; stippen; stopcontact; streek; tak; van punten voorzien; voegen; wijzen; wijzen met
return aangifte; afvaardigen; antwoord; antwoorden; beantwoorden; belastingaangifte; beloning; betaald zetten; geven; inleveren; kiezen; opbrengst; opgeven; rapport; restitueren; retourbiljet; retourneren; retourzending; retour‐; return; tegenprestatie; terugbetalen; terugbrengen; teruggaaf; teruggaan; teruggave; teruggeven; terugkeer; terugkeren; terugkomen; terugkomst; terugreis; terugreizen; terugslaan; terugslag; terugtocht; terugvaren; terugweg; terugzenden; terugzending; terugzetten; terug‐; thuiskomst; uitbrengen; vergelden; vergelding; verkiezen; verkiezing; verslag; wederkeren; weer inleveren; winst; zich terugbegeven