Information about the word doorhalen (Dutch → Esperanto: trapasigi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈdorɦalə(n)/
Hyphenationdoor·ha·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) haal door(ik) haalde door
(jij) haalt door(jij) haalde door
(hij) haalt door(hij) haalde door
(wij) halen door(wij) haalden door
(jullie) halen door(jullie) haalden door
(gij) haalt door(gij) haaldet door
(zij) halen door(zij) haalden door
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) doorhale(dat ik) doorhaalde
(dat jij) doorhale(dat jij) doorhaalde
(dat hij) doorhale(dat hij) doorhaalde
(dat wij) doorhalen(dat wij) doorhaalden
(dat jullie) doorhalen(dat jullie) doorhaalden
(dat gij) doorhalet(dat gij) doorhaaldet
(dat zij) doorhalen(dat zij) doorhaalden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
haal doorhaalt door
Participles
Present participlePast participle
doorhalend, doorhalende(hebben) doorgehaald

Translations

Englishpass
Esperantotrapasigi