Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word vangen

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
vangen verb (beetkrijgen; betrappen; opvangen; pakken; vatten)	bag verb ; captivate verb ; catch verb ; trap verb	kapti verb
vangen verb (pakken)	catch verb ; capture verb	kapti verb
aanvangen verb (beginnen; ingaan; ertoe overgaan; een aanvang nemen; inzetten)	begin verb ; commence verb ; start verb	komenciĝi verb
aanvangen verb (aanvaarden; beginnen; beginnen aan; beginnen met; inzetten; starten)	begin verb ; commence verb ; start verb	komenci verb
bevangen adjective (bedeesd; blo; timide; verlegen)	self‐conscious adjective ; bashful adjective	sinĝena adjective
bevangen adjective	overcome adjective	venkita unknown part of speech
gevang common noun (bajes; nor; lik; pot; bak)	gaol common noun ; prison common noun	malliberejo common noun
gevangenis common noun (bajes; nor; lik; pot; bak)	gaol common noun ; prison common noun	malliberejo common noun
gevangenis common noun	prison common noun	prizono common noun
ondervangen verb	pre‐empt verb	antaŭmalhelpi unknown part of speech
ontvangen verb	take in unknown part of speech	enspezi unknown part of speech
ontvangen verb (concipiëren)	conceive verb	koncipi unknown part of speech
ontvangen verb (bekomen; genieten; krijgen; oplopen)	receive verb	ricevi verb
ontvangen verb (aannemen; aanvaarden; ingaan op; in ontvangst nemen; nemen)	receive verb	akcepti verb
ontvangen verb	receive verb	ricevi verb
opvangen verb (verstaan)	hear verb	aŭdi verb
opvangen verb (beetkrijgen; betrappen; pakken; vangen; vatten)	catch verb ; trap verb	kapti verb
vangarm common noun (tentakel)	tentacle common noun	tentaklo unknown part of speech
vangnet common noun	backstop common noun	kaptoreto unknown part of speech
vangst common noun (buit)	bag common noun ; capture common noun	kaptaĵo unknown part of speech
vangst common noun	capture common noun	kaptado unknown part of speech
vangst common noun (buit; gevangenneming)	capture common noun ; catch common noun	kapto unknown part of speech

Dutch	English
vangen	bag; captivate; capture; catch; entrap; nab; net; noose; rope in; take; trap; trip
bot vangen	draw a blank
hoge bomen vangen veel wind	high winds blow on high hills; huge winds blow on high hills
met dieven vangt men dieven	set a thief to catch a thief
met onwillige honden is het slecht hazen vangen	you can lead a horse to water, but you cannot make it drink
zich niet laten vangen	not walk into the trap
aanvangen	start; commence; begin
bevangen	come over; overcome; seize; self‐conscious; struck; timid; bashful
gevang	quod
gevangen	captive
gevangenis	cage; calaboose; durance; gaol; imprisonment; jug; keep; nick; penitentiary; prison; round‐house
ondervangen	meet; obviate; anticipate
ontvangen	conceive; entertain; meet; receipt; receive; see; take; take in; take delivery of
opvangen	catch; catchment; cushion; glean; head off; intercept; interception; meet; overhear; pick up; receive; trap; collect; snap up; absorb
rookvang	flue
vangarm	tentacle
vangbal	catch
vanger	captor; catcher
vanglijn	painter
vangnet	backstop; safety‐net
vangrail	crash barrier; guard‐rail; safe‐rail; safety‐rail
vangst	bag; capture; catch; grab; haul; landing; scoop; take; taking
vangzeil	jumping‐sheet
wegvangen	catch away