Synonyms: concipiëren, Part of speech verb Pronunciation /ɔntˈfɑŋə(n)/ Hyphenation ont·van·gen Conjugation
Indicative mood Present tense Past tense (ik) onvang (ik) ontving (jij) onvangt (jij) ontving (hij) onvangt (hij) ontving (wij) ontvangen (wij) ontvingen (jullie) ontvangen (jullie) ontvingen (gij) onvangt (gij) ontvingt (zij) ontvangen (zij) ontvingen Subjunctive mood Present tense Past tense (dat ik) ontvange (dat ik) ontvinge (dat jij) ontvange (dat jij) ontvinge (dat hij) ontvange (dat hij) ontvinge (dat wij) ontvangen (dat wij) ontvingen (dat jullie) ontvangen (dat jullie) ontvingen (dat gij) ontvanget (dat gij) ontvinget (dat zij) ontvangen (dat zij) ontvingen Participles Present participle Past participle ontvangend, ontvangende (hebben) ontvangen
Catalan | concebre |
---|---|
English | conceive |
Esperanto | koncipi |
Faeroese | gita lív |
French | concevoir |
German | empfangen |
Portuguese | conceber; gerar |
Spanish | concebir |