Information about the word inzetten (Dutch → Esperanto: komenciĝi)

Synonyms: aanbreken, aanvangen, beginnen, ingaan, ertoe overgaan, een aanvang nemen, intreden

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɪnzɛtə(n)/
Hyphenationin·zet·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zet in(ik) zette in
(jij) zet in(jij) zette in
(hij) zet in(hij) zette in
(wij) zetten in(wij) zetten in
(jullie) zetten in(jullie) zetten in
(gij) zet in(gij) zettet in
(zij) zetten in(zij) zetten in
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) inzette(dat ik) inzette
(dat jij) inzette(dat jij) inzette
(dat hij) inzette(dat hij) inzette
(dat wij) inzetten(dat wij) inzetten
(dat jullie) inzetten(dat jullie) inzetten
(dat gij) inzettet(dat gij) inzettet
(dat zij) inzetten(dat zij) inzetten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zet inzet in
Participles
Present participlePast participle
inzettend, inzettende(hebben) ingezet

Usage samples

Februari zette in met een stevige sneeuwstorm.

Translations

Afrikaans’n aanvang neem; begin
Albanianfilloj
Czechpočínat; počít; začínat; začít; zahájit
Danishbegynde
Englishstart; set in
Esperantokomenciĝi
Faeroeseverða byrjaður
Frenchdébuter
Germananfangen; beginnen; seinen Anfang nehmen; losgehen
Italiancominciare
Low Germanbeginnen
Norwegianbegynne
Papiamentokuminsá
Portuguesecomeçar
Saterland Frisianbeginne; ounfange
Scottish Gaelictòisich
Spanishcomenzar; empezar; principiar
Srananbigin
Swedishbegynna; börja
Thaiเริ่ม
Turkishbaşlamak
West Frisianbegjinne; oanbrekke; oanfange; oangean