Dictionnaire néerlandais–français

Traduction française du mot néerlandais gaan

néerlandais → français
  
néerlandaisfrançais (traduit indirectement)espéranto
(lopen; verlopen)
🔗 Maar dat landen ging niet zo gemakkelijk.
;
se déplacer
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam.
(overgaan)
résonner
;
🔗 Opnieuw ging de gong.
(rijden);
aller en véhicule
;
se déplacer
(zich begeven; varen)
🔗 Hij ging naar de eetzaal van het hotel en nam plaats aan de hoek van een tafel.
(zich aan tafel zetten; aan de tafel gaan zitten; gaan aanzitten; aanschikken)
se mettre à table
🔗 Zullen we aan tafel gaan?
eraan gaan
périr
;
s’abîmer
; ; ;
sorter
;
🔗 Hij was er bij het ochtendkrieken reeds opuit gegaan en nu stond hij achter een zware boom naar het geheimzinnige bouwwerk te kijken.
échapper
;
s’échapper
🔗 Ze gaan er met de schatten vandoor!
(heengaan; ophoepelen; opkrassen; vertrekken; weggaan; opstappen);
s’en aller
;
🔗 Neemt u me niet kwalijk, meneer Brunel, dat ik ervandoor ga.
om kort te gaan
en abrégé
resume
(mijden; ontwijken)
éviter
;
parer
;
s’abstenir de
🔗 Ṿerscheidene dagen gingen vader en zoon elkaar uit de weg.
faire du bruit
(ontbranden; in brand vliegen; vuur vatten)
s’allumer
🔗 Hij zuchtte en wierp een blik op het slot in de verte waar nu de eerste lichtjes aangingen.
(betreffen; raken; gaan om)
concerner
;
intéresser
;
🔗 Is dat niet een zaak die u aangaat?
(contracteren)
contracter
;
s’engager
(betreffen)
concerner
;
être en relation avec
(heengaan; vertrekken; weggaan; zich verwijderen; opstappen);
s’en aller
;
rendre une visite
;
partir de
🔗 In plaats daarvan ging ik bliksemsnel de ladder af en terug naar Tars Tarkas.
(intreden);
entrer dans
;
entrer en
🔗 Aynger ging er binnen en wenkte de anderen.
; ;
(aanvangen; beginnen; een aanvang nemen)
débuter
🔗 De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan.
(passeren; voorbijgaan; voorbijlopen; óvertrekken)
dépasser
;
(beschouwen; overwégen)
considérer
(rondgaan)
circuler
🔗 Peyna zat in zijn studeerkamer in de haard te staren en er ging heel wat in hem om
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; gevallen; passeren; plaatsgrijpen; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich toedragen; vóórkomen);
avoir lieu
;
intervenir
🔗 Niemand vertelt hem nog wat er omgaat in de wereld.
(verkeren)
interrilati
🔗 Ofschoon wij als jongens vertrouwelijk met elkaar hadden omgegaan, wist ik eigenlijk maar weinig van hem.
se coucher
🔗 De maan gaat onder.
(omkomen; te gronde gaan; vergaan; verongelukken; het leven laten)
périr
;
s’abîmer
(oprijzen; opstijgen; rijzen; stijgen; wassen; zich verheffen; de hoogte in gaan)
se soulever
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opstijgen; rijzen; stijgen; omhooggaan)
🔗 Ze gingen de trap op en de rook drong prikkelend in hun longen.
(óverlopen)
dépasser
; ;
(overslaan)
déborder
(promotie maken)
avancer
;
avoir de l’avancement
🔗 Is het vanzelf overgegaan?
(gaan; klinken; slaan)
résonner
;
🔗 Zodra ik de telefoon hoorde overgaan, wist ik dat jij het was.
(aanhanger)
adhérent
;
partisan
(in omloop zijn)
circuler
🔗 Er gaan eigenaardige verhalen rond.
(omgaan)
circuler
(accorderen; het eens zijn; overeenstemmen)
être d’accord
;
s’accorder
;
s’harmoniser
(kapotgaan)
s’abîmer
(tegenwerken)
contrarier
;
contrevenir
(razen; uitvaren)
se déchaîner
🔗 Zijn hart bonkte in zijn keel en zijn hoofd voelde alsof iemand er met een moker in tekeerging.
(verloren gaan)
se perdre
perdiĝi
🔗 Zo ging het stoffelijk omhulsel van de priester teloor.
teruggaan
reculer
(uitlopen); ; ;
sorter
;
🔗 U wist dat Molly met andere mannen uitging?
(aflopen; verlopen; ten einde lopen)
finir
;
prendre fin
;
se terminer
noyer
(verscheiden; overlijden)
décéder
🔗 Hoe verging het die ruiter?
(omkomen; óndergaan; te gronde gaan; verongelukken; het leven laten)
périr
;
s’abîmer
🔗 Hoe is het eerste schip vergaan?
(bederven; rotten; verrotten)
pourrir
🔗 Maar al willen jullie mij nu nog zo graag verlaten, ik zou het niet aangenaam vinden jullie hoofden daar op de Clifford Poort te zien vergaan.
radical
piéton
🔗 Moet u de voetganger voor laten gaan?
avancer
;
précéder
(voorgaan)
précéder
(langsgaan; passeren; voorbijlopen; óvertrekken)
dépasser
;
(voorafgaan; voorlopen; vooropgaan)
précéder
🔗 Laat mij maar voorgaan.
(voorlopen)
avancer
(voorgaan; voorlopen)
précéder
🔗 Gimli ging met de tovenaar voorop, zozeer verlangde hij erna naar Moria te gaan.
(doorgaan met; vervolgen; voortgaan met);
maintenir
;
reconduire
🔗 Ga voort, Hoebe.
(opstappen)
(afgaan; heengaan; ophoepelen; ervandoor gaan; vertrekken; zich verwijderen; opstappen);
s’en aller
;
🔗 Om vier uur gaan we weg.