Information du mot oprijzen (néerlandais → espéranto: leviĝi)

Synonymes: opgaan, opstijgen, rijzen, stijgen, wassen, zich verheffen, omhoogrijzen, de hoogte in gaan

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɔprɛi̯zə(n)/
Césureop·rij·zen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) rijs op(ik) rees op
(jij) rijst op(jij) rees op
(hij) rijst op(hij) rees op
(wij) rijzen op(wij) rezen op
(jullie) rijzen op(jullie) rezen op
(gij) rijst op(gij) reest op
(zij) rijzen op(zij) rezen op
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) oprijze(dat ik) opreze
(dat jij) oprijze(dat jij) opreze
(dat hij) oprijze(dat hij) opreze
(dat wij) oprijzen(dat wij) oprezen
(dat jullie) oprijzen(dat jullie) oprezen
(dat gij) oprijzet(dat gij) oprezet
(dat zij) oprijzen(dat zij) oprezen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
rijs oprijst op
Participes
Participe présentParticipe passé
oprijzend, oprijzende(zijn) opgerezen

Exemples d’usage

Boven hem rezen de muren tot een hoogte van een meter op tien op.
Toen ze nog een eindje gelopen had, bleef ze verschrikt staan, want voor haar rees een nieuwe muur van vlammen op.
Het was een groot verschil met de akelige omgeving waar hij uit oprees, maar toch was hij niet helemaal tevreden.
Knokige, versteende bomen rijzen uit een grauwe vlakte op en de buitenwijken die daaraan grenzen, zijn vervallen steenklompen, vol gaten en bederf.

Traductions

allemandaufgehen; sich erheben; steigen; ragen
anglaisarise; rise
espagnolsubir
espérantoleviĝi
françaisse soulever
frison occidentaloprize; stige
frison saterlandapgunge; stiege
gaélique écossaisèirich
italiensalire
papiamentosubi
portugaislevantar‐se
roumainrăsări
tchèquestoupat; vzrůstat
thaïขึ้น