Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word steken

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
steken verb (insteken)	sheathe verb	enigi verb
steken verb (doen; plaatsen; stoppen; zetten)	put verb	meti verb
steken verb (porren; pikken; priemen; prikken)	jab verb ; prick unknown part of speech ; stab verb ; stick verb ; sting verb ; poke verb ; prickle verb	piki verb
steken verb	be stuck verb	esti enigita verb
de draak steken met verb	make fun of verb	moki verb
in brand steken verb (aansteken; doen ontbranden; ontsteken; stoken)	ignite verb	ekbruligi verb
overhoop steken verb (doodsteken)	stab verb	mortpiki unknown part of speech
aansteken unknown part of speech (aanmaken; doen ontbranden; in brand steken; ontsteken; opsteken)	kindle verb ; light verb	ekbruligi verb
aansteken verb (ontsteken)	light verb	eklumigi unknown part of speech
aansteken verb (besmetten; infecteren; verpesten)	infect verb	infekti verb
aansteken verb (besmetten; infecteren)	contaminate verb	kontaĝi unknown part of speech
aansteken verb	light verb	lumigi verb
aansteken verb	switch on verb ; turn on verb	ŝalti common noun
afsteken verb (afsnijden)	cut verb	detranĉi verb
afsteken verb (contrasteren)	contrast verb	kontrasti unknown part of speech
afsteken verb (uitkomen)	bevel verb ; stand out verb	reliefiĝi unknown part of speech
afsteken verb (afvuren; afschieten)	fire off verb	ekpafi verb
doodsteken verb (overhoop steken)	stab verb	mortpiki unknown part of speech
dóórsteken verb	pierce verb	trafosi unknown part of speech
dóórsteken verb	cover verb ; go through verb ; pass through verb	trairi verb
insteken verb (steken)	put in verb ; sheathe verb	enigi verb
insteken verb	thread verb	tredi unknown part of speech
neersteken verb (toesteken)	stab verb	ponardi unknown part of speech
ontsteken verb	be inflamed verb	brulumi unknown part of speech
ontsteken verb (aansteken; doen ontbranden; in brand steken; stoken)	ignite verb ; kindle verb	ekbruligi verb
ontsteken verb (aansteken)	light verb	eklumigi unknown part of speech
opensteken verb	broach verb ; tap verb	spili unknown part of speech
opsteken verb (beuren; heffen; ophalen; opheffen; opnemen; optillen; tillen; lichten; oplichten; omhoogheffen)	lift verb ; raise verb	levi verb
opsteken verb (aanmaken; aansteken; stoken)	light verb	ekbruligi verb
opsteken verb (omhoogheffen; heffen; oplichten; opheffen; optillen)	raise verb	levi verb
oversteken verb (overgaan; óverlopen)	cross verb ; pass verb	transiri verb
steek common noun	stitch common noun	kudrero unknown part of speech
steek common noun (maas)	stitch common noun	maŝo common noun
steek common noun	stitch common noun	stebero unknown part of speech
steekbeitel common noun	paring‐chisel common noun	lignoĉizilo unknown part of speech
steekhevel common noun (pipet)	pipette common noun	pipeto unknown part of speech
steekmug common noun (mug)	gnat common noun	kulo unknown part of speech
steeksleutel common noun	double‐ended spanner common noun ; spanner common noun	plata ŝraŭbŝlosilo unknown part of speech
steekspel common noun (toernooi)	tournament common noun	turniro common noun
steekwond common noun	stab common noun	pikvundo common noun
stekend adjective	inflamed adjective	bruldolora unknown part of speech
terugsteken verb (herplaatsen; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; terugstoppen)	replace verb	remeti verb
toesteken verb (neersteken)	stab verb	ponardi unknown part of speech
uitsteken verb	stick out verb	elŝovi unknown part of speech
uitsteken verb (uitspringen; uitstaan; vooruitsteken)	project verb ; protrude verb ; stand out verb ; stick out verb	elstari verb
uitsteken verb (ophouden; rekken; strekken; uitbreiden; uitstrekken)	extend verb ; stretch verb ; stretch out verb	etendi verb
vooruitsteken verb (uitspringen; uitsteken)	project verb ; protrude verb ; stick out verb	elstari verb

Dutch	English
steken	be; cut; draw; invest; jab; knife; link; pink; poke; prick; pricking; prickle; prod; put; run; sheathe; shoot; shove; smart; spear; spit; stab; stick; stick in one’s throat; sting; thrust
bij zich steken	put in one’s pocket
blijven steken	be put out; break down; breakdown; clog; lodge; stall; stick; come to a stop; stop short; be stranded; get stuck
daar steekt geen kwaad in	there is no harm in that
daar steekt iets achter	there is something behind it; there is something at the back of it; there is something at the bottom of it
daar steekt meer achter	more is meant than meets the eye
de draak steken met	make fun of; poke fun at; poke fun of
de handen uit de mouwen steken	buckle down; put his back into the work; pull one’s socks up; put one’s shoulder to the wheel; set one’s shoulder to the wheel; be up and doing
de kaarten steken	stack the cards
de neus in de wind steken	put on airs
geld steken in	sink money in; invest money in
in brand steken	fire; ignite; set fire to; set light to; set on fire
in de hoogte steken	boost; puff; puff up; talk up
in de kleren steken	clothe
in zijn rede blijven steken	break down in one’s speech
overhoop steken	stab
steek maar van wal!	fire away!
steken naar	cut at; prick at; prod at; stab at; tilt at; thrust at
van wal steken	push from shore; put off; shove off; shove off from shore; embark; start; begin; go ahead
zich in schulden steken	run into debt
zijn neus buiten de deur steken	stick one’s nose out of doors
zijn neus overal in steken	poke one’s nose into everything; thrust one’s nose into everything
aansteken	set fire to; tap; be infectious; be catching; broach; canker; infect; kindle; light; lighting; set abroach; taint
afsteken	contrast; let off; mark out; stand out; bevel; cut; take a shortcut; push off; fire off
doodsteken	stab; stab to death
dóórsteken	pierce; prick; take a shortcut
graveersteker	burin
insteken	sheathe; put in
neersteken	stab
ontsteken	blast off; detonator; enkindle; fire; ignite; inflame; kindle; rankle; become inflamed
opensteken	pierce
opsteken	do up; get up; hold up; lift; light; put up; raise; rise; sheathe; tap; prick up; learn; broach; light up
oversteken	come over; crossing; cut across; get across; overpass; pass; traverse; cross; cross over
plaggensteker	turfcutter
ringsteken	tilt at the ring
steekbeitel	paring‐chisel
steekhevel	pipette
steekmug	mosquito
steekpasser	dividers; pair of dividers
steeksleutel	double‐ended spanner; spanner
steekspel	joust; just; tilt; tournament
steekvlam	blowpipe flame; flash
steekvlieg	gadfly
steekwapen	stabbing weapon
steekwond	stab wound
steekzaag	lock‐saw
steekzak	slit pocket
stekend	lancinating; stinging
toesteken	extend; hold out; proffer; reach; stab
turfsteker	peat‐cutter
uitsteken	advance; extend; gouge; gouge out; hold out; jut; jut forth; jut out; outstand; overhang; project; prominence; prominency; protrude; protrusion; put forth; put out; reach out; stand out; stick out; run out; shoot out; stretch; tower; stretch out
vaststeken	stick
vooruitsteken	advance; beetle; project; protrude; protrusion; stick out; put forward; jut out