Information about the word afvuren (Dutch → Esperanto: ekpafi)

Synonyms: het vuur openen, losbranden, lossen, afsteken, afschieten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfyːrə(n)/
Hyphenationaf·vu·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) vuur af(ik) vuurde af
(jij) vuurt af(jij) vuurde af
(hij) vuurt af(hij) vuurde af
(wij) vuren af(wij) vuurden af
(jullie) vuren af(jullie) vuurden af
(gij) vuurt af(gij) vuurdet af
(zij) vuren af(zij) vuurden af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afvure(dat ik) afvuurde
(dat jij) afvure(dat jij) afvuurde
(dat hij) afvure(dat hij) afvuurde
(dat wij) afvuren(dat wij) afvuurden
(dat jullie) afvuren(dat jullie) afvuurden
(dat gij) afvuret(dat gij) afvuurdet
(dat zij) afvuren(dat zij) afvuurden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
vuur afvuurt af
Participles
Present participlePast participle
afvurend, afvurende(hebben) afgevuurd

Usage samples

Er werden een paar schoten afgevuurd, maar ze waren slecht gericht en veroorzaakten geen schade.
De kanonnen vuurden nog een paar malen hun kogels af en werden toen teruggetrokken.
Conan vuurde pijl na pijl af op de groep.

Translations

Danishaffyre
Englishdischarge; fire; fire off
Esperantoekpafi
Frenchpartir
Germanabfeuern; abschießen
Saterland Frisianoufjuurje; ouschjoote; ouskjoote; outaie
West Frisianôffjurje