Synonyms: herplaatsen, terugleggen, terugplaatsen, terugsteken, terugzetten
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /təˈrɵxstɔpə(n)/ |
---|
Hyphenation | te·rug·stop·pen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) stop terug | (ik) stopte terug |
(jij) stopt terug | (jij) stopte terug |
(hij) stopt terug | (hij) stopte terug |
(wij) stoppen terug | (wij) stopten terug |
(jullie) stoppen terug | (jullie) stopten terug |
(gij) stopt terug | (gij) stoptet terug |
(zij) stoppen terug | (zij) stopten terug |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) terugstoppe | (dat ik) terugstopte |
(dat jij) terugstoppe | (dat jij) terugstopte |
(dat hij) terugstoppe | (dat hij) terugstopte |
(dat wij) terugstoppen | (dat wij) terugstopten |
(dat jullie) terugstoppen | (dat jullie) terugstopten |
(dat gij) terugstoppet | (dat gij) terugstoptet |
(dat zij) terugstoppen | (dat zij) terugstopten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
stop terug | stopt terug |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
terugstoppend, terugstoppende | (hebben) teruggestopt |