Information about the word uitspringen (Dutch → Esperanto: elstari)

Synonyms: uitstaan, uitsteken, vooruitspringen, vooruitsteken

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) spring uit(ik) sprong uit
(jij) springt uit(jij) sprong uit
(hij) springt uit(hij) sprong uit
(wij) springen uit(wij) sprongen uit
(jullie) springen uit(jullie) sprongen uit
(gij) springt uit(gij) sprongt uit
(zij) springen uit(zij) sprongen uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitspringe(dat ik) uitspronge
(dat jij) uitspringe(dat jij) uitspronge
(dat hij) uitspringe(dat hij) uitspronge
(dat wij) uitspringen(dat wij) uitsprongen
(dat jullie) uitspringen(dat jullie) uitsprongen
(dat gij) uitspringet(dat gij) uitspronget
(dat zij) uitspringen(dat zij) uitsprongen
Participles
Present participlePast participle
uitspringend, uitspringende(hebben) uitgesprongen

Translations

Catalansobresortir
Danishstritte
Englishproject; stand out
Esperantoelstari
Frenchdépasser
Germanvorstehen
Low Germanuutstekken
Portugueseavançar; estar saliente; fazer saliência
Spanishsobresalir