English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word part

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(component; element; ingredient)
(component; element; ingredient)
(piece; share; portion); ; ; ;
🔗 Some PHP functions use a function you provide them with to do part of their work.
(demarcate; divide)
dislimi
(organ; voice)
; ;
(divide; separate; segregate)
(divide; separate)
🔗 And we’ll never never part.
(rôle)
🔗 They’re only acting the part of the enemy.
(component)
back part
(hind part)
fina parto
be part of
(be among; be amongst; belong to; rank among)
; ;
for the better part
(mostly; chiefly; mainly; predominantly; largely; for the greater part; for the most part)
for the most part
(for the greater part)
;
voor een groot gedeelte
grandparte
for the most part
(for the greater part)
ĉefparte
for the most part
(mostly; chiefly; mainly; predominantly; largely; for the better part; for the greater part)
; ;
hind part
(back part)
fina parto
outer part
(exterior)
; ;
;
woordsoort
🔗 The other parts of speech are never inflected.
(say goodbye; take leave; say goodbye to; take leave from; bid adieu; bid goodbye)
🔗 There has been speculation that Bannon will return to Breitbart after parting ways with the White House.
play a part
(act a part; feature)
een rol spelen
ludi rolon
secondary part
(supporting rôle; minor rôle)
akcesora rolo
🔗 Airbus also said it was suspending support services and supply of spare parts to Russian airlines.
(participate; enter)
🔗 Seaine took no part in the discussion.
take part with
(side with; hold with; take sides with)
partij kiezen voor
;
de partij kiezen van
(equivalent)
🔗 The last time Russian president Vladimir Putin met with his Chinese counterpart, Xí Jìnpíng, the future looked very different.
(colleague);
🔗 The prime minister starts his week with a visit to Dublin, where he will meet his Irish counterpart Leo Varadkar.
partial
(biased; partisan)
partia
partial
;
parta
(chip)
(piece);
snipper
(corpuscle)
;
(component; element; entry; flake; fragment; item; snippet);
🔗 While these particles have generally been omitted in the phrases given in this book you are advised to add them on the end of every phrase at first, on the grounds that it is generally better to sound too polite than not polite enough.
parting
(demarcation; divide; division)
parting
(farewell)
afscheids‐
partition
(separation; division; segregation)
partition
(bulkhead)
;
schut
;
tussenschot
partition
(wall)
; ;
tussenschot
(partially); ;
(partially);

EnglishDutch
part aandeel; aflevering; bestanddeel; breken; deel; emplooi; gedeelte; kant; onderdeel; part; partij; plicht; rol; scheiden; stem; stuk; taak; uiteengaan; uiteenwijken; verdelen; zaak; zich verdelen; zijde
a man of good parts een bekwaam man
a man of parts een bekwaam man
a parting word een woordje tot afscheid
assign the parts de rollen verdelen
back part achterdeel; achtereind; achtereinde; achterste; achterwerk
be a part of een onderdeel vormen van; een onderdeel zijn van
bear one’s part het zijne doen; zijn plicht doen
be part and parcel of schering en inslag zijn van
be part of behoren bij; behoren tot; horen bij; horen tot
body part lichaamsdeel
do one’s part het zijne doen; zijn plicht doen
form a part of een onderdeel vormen van; een onderdeel zijn van
form part of deel uitmaken van
for my part ik voor mij; voor mijn part; wat mij aangaat; wat mij betreft
for the better part voor het grootste gedeelte
for the most part grotendeels; hoofdzakelijk; merendeels; voor het grootste gedeelte
have neither part nor lot in niets te maken hebben met
have neither part nor lot in it er part noch deel aan hebben
have part in aandeel hebben in
here our ways part hier scheiden zich onze wegen
heroic part heldenrol
hind part achterdeel; achtereind; achtereinde
in foreign parts buitenslands; in den vreemde; in het buitenland
in part deels; gedeeltelijk
in parts in afleveringen; meerstemmig
in these parts in deze contreien; in deze streek
in whole or in part geheel of gedeeltelijk
leading part hoofdrol
look the part het juiste uiterlijk ervoor hebben
on my part mijnerzijds; uit naam van mij; van mijn kant
on our part dezerzijds; onzerzijds
on their part hunnerzijds
on the part of van de kant van
on your part uwerzijds
part and parcel of een onmisbaar deel van
part company scheiden; uit elkaar gaan; van elkaar gaan
part company with scheiden van
part friends als vrienden scheiden
part from scheiden van; weggaan van
parting breath laatste ademtocht
parting of the ways tweesprong
parting shot hatelijke laatste opmerking
part of speech rededeel; woordsoort
part of the body lichaamsdeel
part of the way eind
part one’s hair zijn haar in een scheiding kammen
part time part‐time
part ways with afscheid nemen van; afstaan; breken met
part with afdanken; afschaffen; afstand doen van; overdoen; scheiden van; van de hand doen; zich ontdoen van
play a part een rol spelen; komedie spelen
play one’s part het zijne bijdragen; het zijne doen; zijn deel bijdragen; zijn partij spelen; zijn plicht doen
private parts geslachtsdelen; geslachtsorganen; schaamdelen
secondary part bijrol
spare part reservedeel; reserveonderdeel
take a part meespelen
take in good part goed opnemen
take part deelnemen; meedoen
take part against partij kiezen tegen
take part in deelnemen aan; meedoen aan
take part with de partij kiezen van; partij kiezen voor; partij trekken voor
take somebody’s part iemands partij kiezen; voor iemand in de bocht springen
take something in bad part iets kwalijk nemen; iets slecht opnemen
take something in good part iets goed opnemen
upper part bovengedeelte; bovenste; bovenstuk
violin part vioolpartij
walking‐on part figurantenrol
counterpart ambtgenoot; collega; equivalent; evenknie; pendant; tegenbeeld; tegenhanger; tegenstem
forepart eerste deel; voorste deel
four‐part vierstemmig
name‐part titelrol
partable deelbaar; scheidbaar
parted geopend
partial eenzijdig; gedeeltelijk; partieel; partijdig
particle deeltje; greintje; partikel
parting afscheid; afscheids‐; haarscheiding; scheiding; splitsing; vertrek
partition afdeling; afscheiden; afscheiding; afschieten; afschutten; afsluiting; beschot; delen; deling; middelschot; middenschot; scheiding; scheidingswand; scheidsmuur; schot; schut; tussenschot; tussenwand; vak; vakje; verdelen; verdeling
partly deels; gedeeltelijk; ten dele; voor een deel
part‐owner medereder; medeëigenaar
part‐payment gedeeltelijke betaling
part‐singing meerstemmig gezang
part‐worn halfsleets
star‐part gastrol
striking‐parts slagwerk
title‐part titelrol