English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word outgo

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
go	gaan	iri
🔗 He looked over his shoulder, then went to the back wall.
go (ride; travel; drive)	gaan	veturi
go (be going to; will; shall)	gaan	<futura helpverbo>
go (wend)	gaan	iri
🔗 Where do we go to now?
go	gaan	iri
out (outside; without)	buiten ; daarbuiten	ekstere
🔗 At least I can have my pipe out there.
out (outside; outward)	eruit ; naar buiten	eksteren
🔗 He pushed on the door, forcing her out.
out (unconscious)	bewusteloos	senkonscia
out (outside of; outside)	buiten	ekstere de
out (off)	uit	estingiĝinta

English	Dutch
outgo	⇆ overtreffen; ⇆ uitgaven
go	⇆ aanval; ⇆ afgaan; ⇆ aflopen; ⇆ behoren; ⇆ beurt; ⇆ bezwijken; ⇆ blijven; ⇆ doodgaan; ⇆ elan; ⇆ eraan moeten geloven; ⇆ fut; ⇆ gaan; ⇆ gang; ⇆ gangbaar zijn; ⇆ heengaan; ⇆ horen; ⇆ hup; ⇆ keer; ⇆ lopen; ⇆ luiden; ⇆ mode; ⇆ opraken; ⇆ opstappen; ⇆ overgaan; ⇆ poging; ⇆ reiken; ⇆ stuk gaan; ⇆ thuishoren; ⇆ tijgen; ⇆ trekken; ⇆ uitvallen; ⇆ vaart; ⇆ verdwijnen; ⇆ verstrijken; ⇆ wegraken; ⇆ worden; ⇆ zich voltrekken; ⇆ zijn
out	⇆ af; ⇆ bekend; ⇆ bewusteloos; ⇆ buiten; ⇆ buitengaats; ⇆ daarbuiten; ⇆ daaruit; ⇆ eropuit; ⇆ eruit; ⇆ geopenbaard; ⇆ in staing; ⇆ naar buiten; ⇆ niet meer aan de slag; ⇆ niet meer aan het bewind; ⇆ niet thuis; ⇆ om; ⇆ op; ⇆ te veld; ⇆ uit; ⇆ uit de mode; ⇆ uit het gelid; ⇆ uit het lid; ⇆ uitgedoofd; ⇆ uitgesloten; ⇆ weg