Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word zijn
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(wezen) | ||
🔗 Wie zijt ge? | ||
(wezen) | ||
🔗 Hoe oud zou zijn spoor zijn? | ||
(wezen; zitten) | ||
🔗 Uw vader was in het leger? | ||
🔗 Hij sloot zijn ogen. | ||
🔗 Er zij licht. | ||
🔗 Het zij zo. | ||
(wezen) | ||
🔗 Ze zijn hem te duur. | ||
in due course | ||
🔗 En u zult het te zijner tijd ook vergeten. | ||
associate | ||
🔗 De leiders van de twee partijen waren voor het laatst bijeen. | ||
; this is ; | tio estas | |
🔗 Da’s slim, zeg! |
Dutch | English |
---|---|
… zijn | stand … |
zijn | be; entity; exist; existence; go; his; its |
te zijner tijd | in due course; in due time; in good time; in proper time |
da’s | that’s |
samenzijn | meeting; gathering |