Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word gaan
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam. | ||
(gang; loop; verloop) | going | |
🔗 Het gaan werd moeilijker. | ||
(lopen; te voet gaan) | piediri | |
(overgaan) | ; ; | |
🔗 Opnieuw ging de gong. | ||
(rijden) | ; | |
<futura helpverbo> | ||
🔗 Wat gaan we doen, chef? | ||
; refer | ||
🔗 Het gaat niet om geld, het gaat om schatten! | ||
succeed | ||
🔗 Op die manier gaat het niet. | ||
(zich begeven; varen) | ||
🔗 Hij ging naar de eetzaal van het hotel en nam plaats aan de hoek van een tafel. | ||
(begaan) | ||
🔗 Maar om de rechtsstaat te herstellen en de overige EU‐miljarden te krijgen zal Polen onder Tusk een lange weg te gaan hebben. | ||
🔗 Ze zijn met de auto gegaan en moesten een anderhalf uur rijden. | ||
aan de haal gaan | take to one’s heels | ekforkuri |
(aan het werk gaan; aan het werk tijgen; zich aan het werk begeven; aan de gang gaan) | get to work ; set to work | |
🔗 Wij vonden de spade, en gingen aan de slag. | ||
(zich aan tafel zetten; aan de tafel gaan zitten; gaan aanzitten; aanschikken) | go to table | |
🔗 Zullen we aan tafel gaan? | ||
eraan gaan | ; lose one’s life | |
; go out ; ; ; ; ; | ||
🔗 Hij was er bij het ochtendkrieken reeds opuit gegaan en nu stond hij achter een zware boom naar het geheimzinnige bouwwerk te kijken. | ||
; ; | ||
🔗 Ze gaan er met de schatten vandoor! | ||
(de benen nemen; zich uit de voeten maken) | ; | |
🔗 Ze zijn ervandoor gegaan met tienduizenden euro’s. | ||
(heengaan; ophoepelen; opkrassen; vertrekken; weggaan; opstappen) | absent oneself ; ; ; ; absent oneself from | |
🔗 Neemt u me niet kwalijk, meneer Brunel, dat ik ervandoor ga. | ||
be about | temi pri | |
🔗 De droom ging over Dalan. | ||
om kort te gaan | resume | |
(te ver gaan) | overstep all bounds ; overstep all the bounds | transpasi la limojn |
🔗 Ik ging daar even over de schreef. | ||
(mijden; ontwijken) | sidestep | |
🔗 Ṿerscheidene dagen gingen vader en zoon elkaar uit de weg. | ||
(uiteengaan) | ||
🔗 Ze gingen uit elkaar. | ||
make a noise | ||
(ontbranden; in brand vliegen; vuur vatten) | ; take fire ; | |
🔗 Hij zuchtte en wierp een blik op het slot in de verte waar nu de eerste lichtjes aangingen. | ||
; ; configure ; fashion ; ; mould | ||
(betreffen; raken; gaan om) | ||
🔗 Is dat niet een zaak die u aangaat? | ||
(contracteren) | make a contract ; enter into a contract | |
(betreffen) | ||
(toebrengen; aandoen; afsluiten; sluiten) | ||
(heengaan; vertrekken; weggaan; zich verwijderen; opstappen) | absent oneself ; ; ; ; absent oneself from | |
go off | ||
🔗 Hij voelde de kracht van den kogel nog vóór hij het geweer hoorde afgaan. | ||
call on ; ; | ||
🔗 In plaats daarvan ging ik bliksemsnel de ladder af en terug naar Tars Tarkas. | ||
fail dismally | malsukcesegi | |
(intreden) | ||
🔗 Aynger ging er binnen en wenkte de anderen. | ||
; ; entrance ; entry | ||
going | ||
(aanvangen; beginnen; een aanvang nemen) | ||
🔗 De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan. | ||
(passeren; voorbijgaan; voorbijlopen; óvertrekken) | ; pass by | |
(meegaan) | go with | |
🔗 Kom, kind, ik ga mede. | ||
go with | ||
🔗 Ga je nu met me mee? | ||
(beschouwen; overwégen) | ||
(nalopen; volgen) | ||
🔗 Tom Poes wilde hem nagaan, maar de heer Cantecler hield hem tegen. | ||
(rondgaan) | go round | |
🔗 Peyna zat in zijn studeerkamer in de haard te staren en er ging heel wat in hem om | ||
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; gevallen; passeren; plaatsgrijpen; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich toedragen; vóórkomen) | ||
🔗 Niemand vertelt hem nog wat er omgaat in de wereld. | ||
(verkeren) | interact ; interrelate | interrilati |
🔗 Ofschoon wij als jongens vertrouwelijk met elkaar hadden omgegaan, wist ik eigenlijk maar weinig van hem. | ||
go down ; | ||
🔗 De maan gaat onder. | ||
(omkomen; te gronde gaan; vergaan; verongelukken; het leven laten) | ||
(beleven; doorléven; doormaken) | undergo | |
(lijden) | ||
🔗 Laat hem maar ondergaan wat hij verdient. | ||
become assimilated | ||
(oprijzen; opstijgen; rijzen; stijgen; wassen; zich verheffen; de hoogte in gaan) | ; go up ; | |
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opstijgen; rijzen; stijgen; omhooggaan) | ; go up ; | |
🔗 Ze gingen de trap op en de rook drong prikkelend in hun longen. | ||
(óverlopen) | ||
flit | ||
(promotie maken) | be promoted | |
🔗 Is het vanzelf overgegaan? | ||
(gaan; klinken; slaan) | ; ; | |
🔗 Zodra ik de telefoon hoorde overgaan, wist ik dat jij het was. | ||
(aanhanger) | ; | |
(in omloop zijn) | be about ; circulate ; get about | |
🔗 Er gaan eigenaardige verhalen rond. | ||
(omgaan) | ; go round | |
(accorderen; het eens zijn; overeenstemmen) | ||
(kapotgaan) | ; | |
stukgaan | go on the blink | |
stukgaan (afbreken; breken) | ||
(tegenwerken) | counteract | |
; clamour | ||
(razen; uitvaren) | ||
🔗 Zijn hart bonkte in zijn keel en zijn hoofd voelde alsof iemand er met een moker in tekeerging. | ||
(verloren gaan) | be lost ; get lost | perdiĝi |
🔗 Zo ging het stoffelijk omhulsel van de priester teloor. | ||
(terugkeren; teruglopen) | ||
🔗 Zullen we dan maar teruggaan? | ||
teruggaan | recede | |
(dichtgaan; sluiten; zich sluiten) | ||
(scheiden; zich verspreiden) | ; | |
(uit elkaar gaan) | ||
🔗 Met die woorden gingen ze uiteen. | ||
(uitlopen) | go out | |
🔗 U wist dat Molly met andere mannen uitging? | ||
(doven; uitdoven) | expire | |
🔗 Het is nu bezig uit te gaan. | ||
(aflopen; verlopen; ten einde lopen) | expire | |
(scheiden; uiteengaan; zich verspreiden) | ; | |
; | ||
(verscheiden; overlijden) | pass away | |
; pass by ; pass through ; blow over | ||
🔗 Hoe verging het die ruiter? | ||
(omkomen; óndergaan; te gronde gaan; verongelukken; het leven laten) | ||
🔗 Hoe is het eerste schip vergaan? | ||
(bederven; rotten; verrotten) | ||
🔗 Maar al willen jullie mij nu nog zo graag verlaten, ik zou het niet aangenaam vinden jullie hoofden daar op de Clifford Poort te zien vergaan. | ||
radical ; | ||
🔗 Moet u de voetganger voor laten gaan? | ||
precede | ||
(voorgaan) | precede | |
(langsgaan; passeren; voorbijlopen; óvertrekken) | ; pass by | |
(verstrijken; verlopen) | ||
🔗 De nacht ging voorbij. | ||
(voorafgaan; voorlopen; vooropgaan) | precede | |
🔗 Laat mij maar voorgaan. | ||
(voorlopen) | be fast | |
havi prioritaton | ||
(voorgaan; voorlopen) | ||
🔗 Gimli ging met de tovenaar voorop, zozeer verlangde hij erna naar Moria te gaan. | ||
(doorgaan met; vervolgen; voortgaan met) | ||
🔗 Ga voort, Hoebe. | ||
(opstappen) | start out ; ; | |
(afgaan; heengaan; ophoepelen; ervandoor gaan; vertrekken; zich verwijderen; opstappen) | ; ; | |
🔗 Om vier uur gaan we weg. |
Dutch | English |
---|---|
gaan | be about; bear; depart; draw; fare; get on; go; go and; going; go out; make one’s way; move; pass off; proceed; range; run; set; step; travel; walk; walking |
aan de haal gaan | take to one’s heels; run away |
aan de slag gaan | get busy; get cracking; get going; set to work; get to work; wire in |
aan tafel gaan | go to table |
als alles goed gaat | if everything goes off; if everything turns out well |
boven alles gaan | surpass everything; come first; come first of all |
daar gaat het niet om | it is beside the question; that is not the point |
daar gaat het om | that is the point |
dat gaat er bij mij niet in | that won’t go down with me |
de zee ging hoog | there was a heavy sea on |
eraan gaan | be for it |
er gaat niets boven … | nothing like …; there is nothing like … |
eropuit gaan | sally out; sally forth; set out |
eropuit gaan om | set out to |
ervandoor gaan | turn tail; bolt; take to one’s heels; run away; be off; vamoose; abscond; beat it; bilk; cut and run; decamp; hit the road; levant; make a bolt for it; make off; quit; scamper; skedaddle; skip; skip off; sling one’s hook; run off |
gaan boven | surpass |
gaan met | walk out with |
gaan over | centre on; centre round; centre upon; cover; pass over; be about; be on |
gaan tot | go as far as; go as high as |
goed gaan | sell well; be going; go well; keep good time |
het gaat | pretty middling; not too bad |
het gaat hem goed | he is doing well |
het gaat om je toekomst | your future is at stake |
het gaat slecht | things are going badly |
het gaat wel | fairly well |
het ga je goed! | good luck to you! |
het ga zoals het gaat | come what may |
het ging hem niet goed | things did not go well with him |
het ging hem slecht | he was doing badly |
het ging slecht | things went off badly |
het ging verkeerd | things turned oud badly |
het zal wel gaan | it will go all right |
hiermee gaat het niet | this won’t do |
hij gaat over het geld | he has the spending |
ieder zijn eigen weg gaan | go their separate ways |
iemand liever zien gaan dan komen | like somebody’s room better than his company |
ik ga! | I am off! |
met de trein gaan | go by train; go by rail |
met … gaan | go by … |
om kort te gaan | in few; the long and the short of it is; to be brief; to cut a long story short; in sum; to make a long story short |
over de schreef gaan | go beyond the line; go over the top; go over the line; exceed the bounds |
uit de weg gaan | fight shy of; fudge; sidestep |
uit elkaar gaan | come apart; part company; split; split up; thin |
uit werken gaan | char; go out to work |
wie gaat erover? | who is in charge? |
zijn gaan wandelen | have gone for a walk |
zijn zaken gaan niet | he isn’t doing well |
zo gaat het | that’s the way of things |
zo is het gegaan | that is how it came about |
aangaan | begin; burn; carry on; catch; come on; concern; conclude; contract; enter into; go on; go up; lay; light; light up; negotiate; pertain to; regard; strike; take fire; take on; strike up; touch |
afgaan | defecate; descend; empty one’s bowels; exit; go; go off; lose face; move one’s bowels; start; sail; recede; ebb; excrete; fail dismally; go down; walk down |
binnengaan | enter |
gaande | going |
ingaan | begin; date |
langsgaan | go past; pass; pass by; call in; drop in |
losgaan | become loosened; come apart; come undone; come untied; get undone; loosen; rip; come apart at the seams; strip; come unstuck; get loose |
medegaan | come along |
meegaan | come along; last; go along |
nagaan | ascertain; check; check out; consider; find out; follow up; look into; retrace; verify; run over; be slow; trace; keep track of; follow; keep an eye on; look after; imagine |
omgaan | associate; company; consort; converse; go on; round; turn; go about; go round; pass; happen |
óndergaan | go under; go down; set; sink; perish |
ondergáán | endure; undergo; suffer; serve; go through |
onderuitgaan | fall down; slip |
opgaan | absorption; ascend; engrossment; go up; hold; hold good; hold true; lose oneself; merge; mount; rise; leave no remainder; go in; run out; give out |
overgaan | change over; descend; go over; graduate; pass; pass off; transfer; go; ring; move up; be promoted; wear off |
partijganger | partisan |
rondgaan | circle; float around; go round; walk about; go about |
samengaan | collocate; go together; pair; agree |
stukgaan | come apart; come to pieces; fall to pieces; shatter; break; go to pieces |
teenganger | digitigrade |
tegemoetgaan | meet; go to meet; be heading for |
tegengaan | discourage; oppose; repress; check; counteract; go to meet |
tekeergaan | raise the roof; counterwork; create; go on; raise a hue and cry; run amuck; take on; storm |
teloorgaan | be lost; get lost |
tenietgaan | be lost; perish; come to nothing |
teruggaan | back; cast back; get back; go back; hark back; head back; recede; regress; retrograde; return; go down |
toegaan | close; shut; happen; come to pass |
uiteengaan | adjourn; break up; break‐up; disband; disperse; dissolve; disunite; part; rise; rising; split; split up; scatter; separate |
uitgaan | date; die; die down; egress; expire; fail; give out; go out; go places; originate; be over; come of |
vergaan | be lost; founder; lost; mouldy; perish; wither; pass away; decay; rot; be wrecked |
vérgaand | extreme; excessive; extremely; excessively |
verlofganger | soldier on leave |
voetganger | foot‐passenger; pedestrian; walker |
voorafgaan | antecede; forego; forerun; go before; precede; precession; previousness |
voorbijgaan | slip by; cut along; die; elapse; go by; go on; leave out; overpass; pass; pass away; pass off; pass over; roll by; run on; wear; wear away; wear on; pass by |
voorgaan | lead off; lead the way; precede; precession |
vooropgaan | lead; lead on; lead the way |
voortgaan | continue; go ahead; go along; go on; hold on; keep going; proceed |
vreemdgaan | have an affair; fool around; be unfaithful; commit adultery |
weggaan | be off; buzz off; check out; come away; depart; get lost; get off; go away; go off; hit the road; leave; make a move; make one’s exit; move; pull out; quit; run along; separate; take off; take oneself off; turn away; walk away; walk off |