Nederlands–Afrikaanse woordeboek

Afrikaanse vertaling van die Nederlandse woord houden

Nederlands → Afrikaans
  
NederlandsAfrikaans (onregstreeks vertaal)Esperanto
(bijhouden; vasthouden; voeren; huldigen)
🔗 Hij maakte de hond los en hield hem aan de lijn naast zich.
(gadeslaan; in acht nemen; observeren; waarnemen)
🔗 Kan iemand God kennen en zijn geboden niet houden?
(vasthouden; ophouden)
🔗 Probeer ’m deze keer in de cel te houden.
(beminnen; liefhebben; lieven);
🔗 Ik houd van je, Dave.
(geven om; hechten aan);
🔗 Daar hielden ze van.
(beminnen);
🔗 Deze man hield van de mensen, hoewel hij niet die indruk maakte.
🔗 En daar houden we niet van.
(aanhouden; keren; stilleggen; stilzetten; stoppen; stuiten; tegenhouden; tot staan brengen)
🔗 Met deze woorden begaf hij zich naar de gang en hield de juist passerende bediende staande.
(blijven; toeven; verblijven)
🔗 Er hield zich in die streken een draak op.
(arresteren; oppakken; in hechtenis nemen); ;
🔗 Hij werd al op 14 april aangehouden.
(duren; standhouden; voortduren);
(keren; staande houden; stilleggen; stilzetten; stoppen; stuiten; tegenhouden; tot staan brengen)
🔗 Biggles hield een taxi aan en ging terug naar zijn kantoor in Scotland Yard.
(uitstellen)
(verzwijgen)
(bewaren; overhouden; in stand houden)
(redden)
(houden)
(volgen)
🔗 Sinds het KNMI het weer ging bijhouden, in 1901, was het 24 keer eerder zo vroeg zo warm.
🔗 Af en toe ziet men hier gevaarlijke beesten, dus houdt jullie wapens gereed.
(blijven staan; blijven stilstaan; halt houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; halt maken);
🔗 Toen hij inhield om te luisteren, hoorde hij niets.
(behelzen; bevatten)
🔗 Er woei een bittere oostelijke wind die de dreiging van de invallende winter inhield.
🔗 Wij hielden onze paarden in.
;
(amuseren; vermaken)
vivteni
🔗 Thralk had dat leven nodig, om het lichaam dat hij bewoonde te onderhouden en om zijn geest te versterken die dreigde terug te glijden naar het Rijk van de Dood.
(doorgaan met)
🔗 U onderhoudt hier een busdienst, nietwaar?
🔗 Ik zal het onthouden!
(aflopen; eindigen)
🔗 En daar hield ook de kennis van Thomas op.
(aflaten; stoppen; uitscheiden; uitscheiden met; afbreken)
🔗 Het geluid hield op.
(vasthouden; houden)
(behouden; bewaren)
(aanhouden; duren; voortduren);
(weerstaan)
🔗 Ze hadden standgehouden tegenover de beste troepen die de Britten in het vuur konden brengen.
(inhouden; blijven staan; blijven stilstaan; halt houden; stilstaan; stoppen; halt maken);
🔗 Eenmaal hielden ze stil en zwegen.
🔗 Als ik kon, zou ik het liever stilhouden.
(aanhouden; keren; staande houden; stilleggen; stilzetten; stoppen; stuiten; tot staan brengen)
🔗 Houd ze tegen!
(houden; voeren; huldigen)
🔗 Ik hield hem stevig vast.
(ophouden; houden)