Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word vrijmaken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(bevrijden; loslaten; verlossen); ;
🔗 Dus, meisje, Barbayat weet hoe de ziel kan worden vrijgemaakt van het lichaam.
(afwerpen; zich bevrijden van; zich ontdoen van)
🔗 Toen maakte Bangladesj zich door een bloedige oorlog vrij van Pakistan.
(doen ontstaan; formeren; instellen; opleveren; opwekken; in het leven roepen)
🔗 Ik maakte geen vuur.
(uitvoeren; vervaardigen);
🔗 Hoe wordt een bronzen beeld gemaakt?
(doen; laten)
🔗 Dat maakte dat hij zich iets beter voelde.
(creëren; scheppen)
🔗 Ook de andere schilderijen die hier hangen, zijn niet in Londen gemaakt.
(herstellen; repareren; verstellen);
repair
;
(scheppen);
(aanmaak; vervaardiging; doen)
making
🔗 Heer Bommel was in zijn gemakkelijke stoel gaan zitten om rustig over het maken van een atoombom te kunnen nadenken.
(begaan; doen; uithalen; uitrichten; verrichten; uitvoeren)
🔗 Ten eerste moeten wij een keus maken.
(aanmaken)
🔗 Je moet voor mij een robot maken.
;
🔗 We moeten van de nood een deugd maken.
(ongedwongen; ongegeneerd; vrijmoedig; vrijpostig)
free and easy
;
carefree
;
relaxed
(aardig; tamelijk; redelijk)
fairly
;
🔗 Misschien maak ik daarom een vrij goedhartige indruk.
(los)
loose
malstreĉita
(leeg; onbezet; open);
unoccupied
;
(los)
loza
(los; op vrije voeten);
at large
🔗 Een 58‐jarige vrouw uit Langenboom, die wordt verdacht van mishandeling van een aantal pleegkinderen, is weer vrij.
(los; ongedwongen; vrijelijk; vrijuit)
freely
🔗 Ik kan dus vrij over hem schrijven.
(gratis; kosteloos)
(onbezet);
🔗 Er komt een kamer vrij in ons huis.
(onbelemmerd)
unchecked

DutchEnglish
vrijmaken affranchise; clear; disencumber; disengage; disentangle; emancipate; extricate; free; liberate; manumit; release; unshackle
zich vrijmaken disengage oneself; extricate oneself; free oneself
maken repair; fix; amount to; build; coin; coinage; compose; confect; confection; constitute; construct; create; do; draw; fabricate; form; get up; give; make; making; manufacture; take; mend; offer; pass off; produce; raise; realize; render; score; send; shape; tailor; turn; volunteer; drive
vrij at large; at liberty; clear; disengaged; exempt; exposed; fairly; footloose; free; freely; heart‐whole; in the clear; loose; off duty; open; open‐ended; pretty; quit; rather; tolerably; unfettered; unlimited; unoccupied; unrestricted; untinged; vacant; self‐contained; uncommitted; unconventional; unengaged; at leisure; not engaged; leisure; spare; idle
vrijmakend absolutary
vrijmaking affranchisement; disengagement; disenthralment; emancipation; extrication; liberation; manumission