Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord sound‐change

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(variation; fluctuation; variance; varying)
(amend);
(alter; convert; shift);
🔗 Something had changed.
(alteration; conversion; transformation);
(about‐face; alteration; conversion; transformation; shift); ;
🔗 Perl has gone through many changes since the time Larry Wall conceived it.
(interchange; swap; exchange; share; switch; trade); ; ; ;
(small money); ;
🔗 But now if you’ll pardon me, I want to change.
(alter; convert; turn; shift)
🔗 But that doesn’t change the fact that when you break those rules, you open Pandora’s box.
🔗 The bitwise negation changes 1s to 0s and 0s to 1s in the binary representations of the operands.
(strike; resound)
🔗 Presently a step sounded behind him.
(noise);
🔗 This time the horse made no sound at all.
(right; true; correct; valid);
gelijk hebbend
; ; ;
(prudent; reasonable; sensible; far‐sighted; judicious; wise)
(peal; ring; clang; toll);
(deeply; profoundly; fast)
(prime; quality)
🔗 The cloak itself was sound enough.
; ; ;
werplood
;
zinklood
(plumb; sound out);
(solid); ;
🔗 The Ukrainian defence of Bachmut remains strategically sound as it continues to consume Russian manpower and equipment as long as Ukrainian forces do not suffer excessive casualties.

EngelsNederlands
sound‐change klankverandering
change afwisseling; een schone luier omdoen; inwisselen; inwisseling; kentering; kleingeld; mutatie; ommekeer; omruilen; omslaan; omwisselen; overgang; overstappen; pasgeld; pasmunt; ruilen; ruilen van; schoon goed; veranderen; veranderen van; verandering; verkeren; verruilen; verschonen; verversen; verwisselen; verwisselen van; verwisseling; wisselen; zich omkleden; zich verkleden
sound ausculteren; bekloppen; betrouwbaar; blazen op; degelijk; deugdelijk; doen; doen klinken; doen weerklinken; doortimmerd; ernstig; fiks; flink; gaaf; galm; galmen; gedegen; geluid; geschal; gezond; goed; grondig; klank; klinken; kloppen op; krachtig; laten horen; laten klinken; laten schallen; lijken; loden; luiden; naar beneden duiken; onbedorven; onderzoeken; peilen; polsen; reëel; schallen; solide; solied; sonde; sonderen; steekhoudend; sterk; toon; uitbazuinen; uithoren; uitspreken; vast; verantwoord; weerklinken; zeeëngte; zwemblaas