Dictionnaire néerlandais–français
Traduction française du mot néerlandais werken
néerlandais | français (traduit indirectement) | espéranto |
---|---|---|
(uitwerking hebben) | agir ; être efficace ; opérer | |
🔗 Maar het werkte wel. | ||
(arbeiden) | ||
🔗 Er wordt hard en lang gewerkt. | ||
construire ; fabriquer ; ; opérer ; poser | ||
🔗 Hij vroeg zich af of hij soms op de ruïnes van de beschaving keek die deze vreemde mensen gewrocht hadden te midden van de woeste omgeving van hun vreemde, wilde verblijfplaats. | ||
(afmaken; beëindigen) | achever | |
🔗 Werk de rest van je programma maar af. | ||
(aanvullen) | compléter ; | |
produit | ||
concourir ; contribuer ; coopérer | ||
🔗 Echter, God wrocht sterk mee. | ||
embellir ; rendre plus beau | ||
(tegengaan) | contrarier ; contrevenir | |
🔗 Trump heeft de commissie gedurende het hele onderzoek tegengewerkt. | ||
(belemmeren; dwarsbomen; weerstreven) | rouspéter ; se mettre en tranvers | |
🔗 Je ziet wat er gebeurt met mensen die de politie tegenwerken. | ||
agir ; être efficace ; opérer | ||
(verteren) | digérer | |
🔗 Het wees erop dat hij het een of ander moeilijk kon verwerken. | ||
(bank) | établi | |
🔗 De professor begaf zich zonder te antwoorden naar zijn werkbank en de assistent haastte zich het gebouw uit. | ||
(atelier) | atelier | |
🔗 Bij het betreden van zijn werkplaats bleef hij echter getroffen staan. | ||
atelier | ||
verbe | ||
🔗 Bij vele werkwoorden zijn aanwijzingen gegeven omtrent de vervoeging. |