Information du mot beëindigen (néerlandais → espéranto: finfari)

Synonymes: afmaken, afwerken, een einde maken aan, klaarkomen met, volbrengen

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəɛi̯ndəɣə(n)/
Césurebe·ein·di·gen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) beëindig(ik) beëindigde
(jij) beëindigt(jij) beëindigde
(hij) beëindigt(hij) beëindigde
(wij) beëindigen(wij) beëindigden
(jullie) beëindigen(jullie) beëindigden
(gij) beëindigt(gij) beëindigdet
(zij) beëindigen(zij) beëindigden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) beëindige(dat ik) beëindigde
(dat jij) beëindige(dat jij) beëindigde
(dat hij) beëindige(dat hij) beëindigde
(dat wij) beëindigen(dat wij) beëindigden
(dat jullie) beëindigen(dat jullie) beëindigden
(dat gij) beëindiget(dat gij) beëindigdet
(dat zij) beëindigen(dat zij) beëindigden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
beëindigbeëindigt
Participes
Participe présentParticipe passé
beëindigend, beëindigende(hebben) beëindigd

Exemples d’usage

Hij beëindigde zijn zin niet.

Traductions

afrikaansvolbring
anglaisfinish
espérantofinfari; elfari
françaisachever
hongroisvégigvisz