Dictionnaire néerlandais–français
Traduction française du mot néerlandais scheiden
néerlandais | français (traduit indirectement) | espéranto |
---|---|---|
(afscheiden; afzonderen; schiften) | séparer ; trier | |
🔗 Het is nauwelijks mogelijk om jou van hem te scheiden, zelfs wanneer hij naar een geheime vergadering wordt geroepen en jij niet. | ||
(afzonderlijk; apart; vaneen) | particulièrement | |
décorer | ||
(onderkennen; onderscheid maken) | dégager ; distinguer ; identifier ; reconnaître | |
🔗 Men onderscheidt edele en onedele metalen. | ||
(aflaten; ophouden; stoppen; uitscheiden met; afbreken) | cesser | |
🔗 Ik schei ermee uit. | ||
(sterven; vergaan; overlijden) | décéder | |
(heengaan; ontslapen; sterven; het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen) | décéder ; mourir | |
verscheiden (dood; heengaan; sterfgeval; ontslapen) | mort |