English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word catch hold of
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(grapple; captivate; grab; seize; trap; apprehend; bag; grasp; snare) | ; ; ; ; | |
🔗 He catches the helmet, which now has over 20 holes in it, and gives it back to George. | ||
(hit; strike; attain; encounter; find; run up against; befall; betide; ravage) | ; ; | |
(prey; capture; seizure) | ; | |
(realize; understand; appreciate; apprehend; comprehend; fathom) | ; ; | |
(have; receive; get) | ||
(game) | ||
(capture) | ; ; | |
🔗 In years of high roe‐deer densities, the wolves still preferred to catch wild boar. | ||
(continue; last) | daŭradi | |
; scheepsruim | ||
(hang onto; retain; keep; maintain; have) | ; ; ; | |
🔗 He held it at arm’s length. | ||
(comprise; contain) | ; | |
🔗 It still held oil. | ||
(contain; admit) | ; ; | enteni |
(halt; stop; end; obstruct; stem; stay; stall; arrest) | ; | |
(cause; cause to take place; organize; provoke; stage) | ||
🔗 And European Council president Donald Tusk will hold talks with Irish premier Leo Varadkar in Dublin. | ||
(occupy; take; engage; fill; involve) | ; | |
🔗 A successful strike southwards would make Russia’s defence of parts of Cherson it still holds untenable. | ||
(deem; opine; think; feel; reckon; see; believe; find) | ||
(pause) | ; | |
(conduct) | ||
🔗 In 2009, Saint Vincent and the Grenadines held a referendum. | ||
(deliver) | ||
🔗 You must hold in mind your importance. |
English | Dutch |
---|---|
catch hold of | ⇆ aangrijpen; ⇆ aanpakken; ⇆ aantasten; ⇆ aanvatten; ⇆ grijpen; ⇆ krijgen; ⇆ opdoen; ⇆ oppakken; ⇆ pakken; ⇆ te pakken krijgen; ⇆ vastgrijpen |
catch | ⇆ aangaan; ⇆ aanwinst; ⇆ achteropkomen; ⇆ beetkrijgen; ⇆ beluisteren; ⇆ betrappen; ⇆ blijven haken; ⇆ blijven haken aan; ⇆ blijven zitten; ⇆ buit; ⇆ canon; ⇆ geven; ⇆ goede partij; ⇆ greep; ⇆ grijpen; ⇆ haak; ⇆ halen; ⇆ inhalen; ⇆ klemmen; ⇆ klink; ⇆ knip; ⇆ krijgen; ⇆ opdoen; ⇆ oplopen; ⇆ opvangen; ⇆ overgooien; ⇆ pakken; ⇆ pal; ⇆ raken; ⇆ snappen; ⇆ stokken; ⇆ strikvraag; ⇆ te pakken krijgen; ⇆ toebrengen; ⇆ treffen; ⇆ valstrik; ⇆ vang; ⇆ vangbal; ⇆ vangen; ⇆ vangst; ⇆ vastraken met; ⇆ vat krijgen op; ⇆ vatten; ⇆ verschalken; ⇆ verstaan; ⇆ voordeel |
hold | ⇆ aanhouden; ⇆ achten; ⇆ bekleden; ⇆ bergen; ⇆ beschouwen als; ⇆ bevatten; ⇆ bezitten; ⇆ blijven duren; ⇆ boeien; ⇆ bolwerk; ⇆ dichthouden; ⇆ doorgaan; ⇆ erop nahouden; ⇆ eropna houden; ⇆ gelden; ⇆ greep; ⇆ het uithouden; ⇆ het volhouden; ⇆ houden; ⇆ houden voor; ⇆ houdgreep; ⇆ houvast; ⇆ huldigen; ⇆ in bezit hebben; ⇆ in leen hebben; ⇆ inhebben; ⇆ inhouden; ⇆ innemen; ⇆ kunnen bevatten; ⇆ opgaan; ⇆ ruim; ⇆ scheepsruim; ⇆ steek houden; ⇆ steunpunt; ⇆ tegenhouden; ⇆ toegedaan zijn; ⇆ van kracht zijn; ⇆ van oordeel zijn; ⇆ vasthouden; ⇆ vat; ⇆ vieren; ⇆ voeren; ⇆ volgen; ⇆ zich goed houden |