Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word schijnen

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
schijnen verb (blinken; glanzen; prijken; stralen)	shine verb	brili verb
schijnen verb (lichten)	gleam verb ; shine verb	lumi verb
schijnen verb (lijken)	appear verb ; seem verb	ŝajni verb
beschijnen verb (belichten)	light up verb ; shine upon verb	prilumi unknown part of speech
ogenschijnlijk adjective (schijnbaar)	apparent adjective	ŝajna unknown part of speech
ogenschijnlijk adverb (in schijn; schijnbaar)	apparently adverb ; seemingly adverb	ŝajne adverb
overschijnen verb (belichten; beschijnen)	highlight verb ; light up verb ; shine upon verb	prilumi unknown part of speech
overschijnen verb (in de schaduw stellen; overstralen)	outshine verb	superbrili unknown part of speech
schijnbaar adverb (in schijn; ogenschijnlijk)	apparently adverb ; seemingly adverb	ŝajne adverb
schijnbaar adjective (ogenschijnlijk)	apparent adjective	ŝajna unknown part of speech
schijnheilig adjective (gehuicheld; geveinsd; huichelachtig)	hypocritical adjective	hipokrita adjective
schijnsel common noun (schijn)	light common noun	lumo common noun
toeschijnen verb (toelijken)	act verb ; appear verb ; look verb ; seem verb	ŝajni verb
verschijnen verb (opdagen; te voorschijn komen; uitkomen; voor de dag komen; voor den dag komen)	appear verb	aperi verb
verschijnen common noun	appearance common noun	apero common noun
waarschijnlijk adjective (kansrijk)	likely adjective ; probable adjective	verŝajna adjective
waarschijnlijk adverb (allicht)	likely adverb ; probably adverb	verŝajne adverb
waarschijnlijk adverb	probably adverb	probable adverb
waarschijnlijk adjective	probable adjective	probabla adjective
weerschijnen verb (weerspiegelen)	reflect verb	rebrili unknown part of speech

Dutch	English
schijnen	appear; gleam; seem; shine
achter de wolken schijnt de zon	every cloud has a silver lining
naar het schijnt	by all appearances; to all appearances; seemingly
beschijnen	shine upon; light up; shine on
doorschijnen	shine through; show through
ogenschijnlijk	apparent; apparently; ostensible; ostensibly; professedly; seemingly; seeming; surface
schijnbaar	apparent; apparently; seeming; seemingly
schijnend	effulgent; lucent; shining
schijnheilig	canting; holier‐than‐thou; hypocritic; hypocritical; mealy‐mouthed; sanctimonious
schijnsel	blink; gleam; shine; glimmer
schoonschijnend	colourable; glossy; meretricious; plausible; specious
toeschijnen	seem to; appear to
verschijnen	appear; come; come out; present itself; present oneself; come on the scene; turn up; make one’s appearance; put in an appearance; fall due; become due; enter an appearance; attend
waarschijnlijk	as like as not; belike; like as not; like enough; likely; probable; probably; verisimilar