Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord afgaan
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(heengaan; vertrekken; weggaan; zich verwijderen; opstappen) | absent oneself ; ; ; ; absent oneself from | |
go off | ||
🔗 Hij voelde de kracht van den kogel nog vóór hij het geweer hoorde afgaan. | ||
call on ; ; | ||
🔗 In plaats daarvan ging ik bliksemsnel de ladder af en terug naar Tars Tarkas. | ||
fail dismally | malsukcesegi | |
go straight to | ||
🔗 Snel ging ik erop af, stak mijn zwaard weer in de schede en raapte hem op. | ||
; rely on ; | ||
🔗 Afgaande op de bijzonderheden die ze ons verteld hebben, schijnt hij de moeilijkste om mee om te gaan. | ||
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam. | ||
(gang; loop; verloop) | going | |
🔗 Het gaan werd moeilijker. | ||
(lopen; te voet gaan) | piediri | |
(overgaan) | ; ; | |
🔗 Opnieuw ging de gong. | ||
(rijden) | ; | |
<futura helpverbo> | ||
🔗 Wat gaan we doen, chef? | ||
; refer | ||
🔗 Het gaat niet om geld, het gaat om schatten! | ||
succeed | ||
🔗 Op die manier gaat het niet. | ||
(zich begeven; varen) | ||
🔗 Hij ging naar de eetzaal van het hotel en nam plaats aan de hoek van een tafel. | ||
(begaan) | ||
🔗 Maar om de rechtsstaat te herstellen en de overige EU‐miljarden te krijgen zal Polen onder Tusk een lange weg te gaan hebben. | ||
🔗 Ze zijn met de auto gegaan en moesten een anderhalf uur rijden. |
Nederlands | Engels |
---|---|
afgaan | ⇆ defecate; ⇆ descend; ⇆ ebb; ⇆ empty one’s bowels; ⇆ excrete; ⇆ exit; ⇆ fail dismally; ⇆ go; ⇆ go down; ⇆ go off; ⇆ lose face; ⇆ move one’s bowels; ⇆ recede; ⇆ sail; ⇆ start; ⇆ walk down |
afgaan op | ⇆ go for; ⇆ home in on; ⇆ make for; ⇆ rely on; ⇆ rely upon; ⇆ walk up to; ⇆ go by; ⇆ trust |
afgaan van | ⇆ leave |
daar gaat niets van af | ⇆ there’s no denying it |
er afgaan | ⇆ come off |
goed afgaan | ⇆ sit well on |
het gaat hem goed af | ⇆ it comes naturally to him; ⇆ it sits well on him |
het gaat hem makkelijk af | ⇆ it comes easy to him |
recht op zijn doel afgaan | ⇆ go straight to the point; ⇆ come straight to the point |
gaan | ⇆ bear; ⇆ depart; ⇆ draw; ⇆ fare; ⇆ go; ⇆ going; ⇆ move; ⇆ pass off; ⇆ proceed; ⇆ range; ⇆ walk; ⇆ step; ⇆ run; ⇆ set; ⇆ go and; ⇆ go out; ⇆ get on; ⇆ walking; ⇆ travel; ⇆ make one’s way; ⇆ be about |