Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord één

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
🔗 Eén ding is zeker, jongen.
🔗 Tenslotte hebben we met zijn allen één doel, ruimschoots tijd en aandacht besteden aan de hulpvragen van de cliënt.
<nedifina artikolo>
🔗 Ik zit gaarne in een café.
(een zeker); ; ;
als één man
with one accord
; ;
by affirmation
(finaal; geheel; helemaal; totaal; volkomen; volledig; volslagen; hoegenaamd; goed en wel; glad; in zijn geheel; straal); ; ;
wholly
; ; ; ; ;
🔗 Onmiddellijk was het op het vliegveld een en al bedrijvigheid.
(geen);
🔗 Geen een afkomstig uit deze stad heeft de macht om het beest te doden.
(bijeen; samen; tezamen; bij elkaar; saam; gezamenlijk)
at a stretch
;
for … together
;
on end
seninterrompe
(achtereen)
at a stretch
;
for … together
;
on end
senhalte
one‐armed
unubraka
🔗 Lorton, een eenarmige kanonnier, die vele zeeën bevaren had, sprong met een vloek overeind en zijn hand tastte al naar zijn mes.
mayfly
thirty‐one
tridek unu
twenty‐one
🔗 Dat is een moeilijk getal om te schrijven, wie maakt er eenentwintig van?
🔗 De eerste keer dat ik hier kwam, werd ik er door de eenhoorn heen geleid.
🔗 Het geslacht bestaat uit eenjarige planten met een maximale hoogte van 1,5 m.
(zitslaapkamer)
unuĉambra apartamento
(enkeling)
🔗 Meer dan ook voelde hij zich als eenling tegenover zoveel onoverwinnelijke macht vrij hulpeloos.
single room
one‐way traffic
unudirekta trafiko
diclinous
monomial
(monotoon; saai)
monotonous
(vereniging)
unification
(alleen; solitair)
solitary
;
🔗 Soms vliegen ze heel hoog en kijken omlaag tot ze een eenzame krijger ontdekken.
(verlaten);
(verlaten)
gaunt
🔗 Het was onbewoond en lag ver van de oever, tegenover een dicht en eenzaam woud.
;
solitary
;
desolate
(alleen);
independent
;
individual
;
separate
out of the way
izolite
🔗 Ik woon hier nogal eenzaam ziet u?
(alleen)
one at a time
; ;
independently
;
🔗 De jonge schilder Waggel bewoog er zich eenzaam over voort.
🔗 De territoriumgrootte is vergelijkbaar met die van wolven of overtreft die zelfs, maar in tegenstelling tot wolven zijn lynxen eenzaten.
(honderdeneen)
hundred and one
cent unu

NederlandsEngels
één ace; one
een a; an; any; one; some
als één man one and all; to a man; as one man
de een of andere dag some day
de ene … na de andere one … after another
een en al … all …; … all over
een en al oor all ears
een en ander the things mentioned
een voor een individually; one by one; one at a time
één voor één by one; singly
geen een nary; not one; no one; nobody
het een en ander a few things; a thing of two; one thing and another
het een of ander something; something or other; some
het een of het ander one or the other
in een of andere vorm in one shape or another
noch het een noch het ander neither one thing nor the other
op een na all except one; the last but one
van het een komt het ander one thing leads to another
aaneen together
eenakter act play
eenarmig one‐armed
eencellig unicellular
eendaags lasting one day; one‐day
eendagskuiken day‐old chick
eendagsvlieg day‐fly; ephemeron; mayfly
eendelig one‐piece
eenduidig univocal; unambiguous
eeneiige identical; monozygotic; uniovular
eenentwintig twenty‐one
eengezinswoning one‐family house
eenhoevig ungulate
eenhoofdig monocratic; monarchial
eenhoorn unicorn
eenhoren unicorn
eenjarig annual; of one year; one‐year‐old; yearling
eenkamerflat studio flat
eenling loner; individual; lone wolf
eenlobbig unilobed
eenmaking unification; integration
eenmansgat foxhole
eenmanszaak one‐man business
eenmantelig unipetalous
eenmotorig single‐engined
eenogig one‐eyed
eenoog one‐eyed person
eenoudergezin one‐parent family; single‐parent family
eenpansmaaltijd casserole; one‐dish meal
eenpersoonshuishouden single household
eenpersoonskamer single room
eenrichtingsverkeer one‐way traffic
eenslachtig monosexual; unisexual
eensteensmuur nine‐inch wall
eenterm monomial
eentonig humdrum; monotone; monotonous; unvaried; same; singsong; dull; monotonously
een‐twee‐drie in two shakes; at once; immediately
een‐tweetje one‐two
eenwording unification; integration
eenzaadlobbig unilobed
eenzaam desolate; isolated; lone; lonely; lonesome; lorn; recluse; retired; retiredly; solitary; sequestered; solitarily; unfrequented
eenzaat loner
eenzelvig solitary; self‐contained; keeping oneself to oneself
geeneens not even; not so much as
verenen unify; join; combine