Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord state visit

Engels	Nederlands (indirect vertaald)	Esperanto
state (assert; allege; claim; affirm; aver; maintain)	poneren ; stellen	aserti
🔗 Second, he stated that the forelimbs were not adapted either for digging or holding struggling prey.
state (declare; profess; pronounce; adjudge)	aangeven ; verklaren	deklari
🔗 “I respond to three questions”, stated the augur.
state (kingdom)	rijk ; staat	regno
state (condition; standing; status)	gesteldheid ; staat ; stand ; toestand	stato
🔗 That state can persist for days, weeks, or even months.
state (articulate; put; utter; voice)	uitdrukken ; uitspreken ; vellen ; verwoorden	eldiri
state (define; determine; narrow; pinpoint)	nader bepalen ; omschrijven ; preciseren	precizigi
state (public)	staats‐	ŝtata
state (pomp; splendour; grandeur; ballyhoo)	luister ; praal ; staatsie	pompo
state	staat ; rijk	ŝtato
state (federal state)	deelstaat ; staat	ŝtatfederaciano
🔗 In Mexico, the plant is grown mostly in the states of Hidalgo and Morelos.
visit (call on; see)	bezoeken	viziti
🔗 William Hague is the first UK foreign secretary to visit for six years.
visit (call)	bezoek ; visite	vizito
🔗 Ukrainian officials have condemned Russia’s missile attack on Kyiv Thursday night, which occurred as the United Nations secretary‐general Antonio Guterres was finishing a visit to the Ukrainian capital.
visit (punish; chastise; penalize)	bestraffen ; straffen	puni
visit	een bezoek brengen aan	fari viziton al

Engels	Nederlands
state visit	⇆ staatsbezoek
state	⇆ aangeven; ⇆ blootleggen; ⇆ constateren; ⇆ deelstaat; ⇆ gala‐; ⇆ gesteldheid; ⇆ luister; ⇆ mededelen; ⇆ meedelen; ⇆ melden; ⇆ officieel; ⇆ opgeven; ⇆ parade‐; ⇆ poneren; ⇆ praal; ⇆ rang; ⇆ rijk; ⇆ staat; ⇆ staatsie; ⇆ staatsie‐; ⇆ staats‐; ⇆ stand; ⇆ stellen; ⇆ stemming; ⇆ testeren; ⇆ toestand; ⇆ uiteenzetten; ⇆ vaststellen; ⇆ verklaren; ⇆ vermelden
visit	⇆ beproeven; ⇆ bereizen; ⇆ bezichtigen; ⇆ bezoek; ⇆ bezoeken; ⇆ bezoeken afleggen; ⇆ een visite afleggen bij; ⇆ een visite maken bij; ⇆ inspecteren; ⇆ inspectie; ⇆ op huisbezoek gaan; ⇆ overkomst; ⇆ schoolbezoek; ⇆ teisteren; ⇆ visitatie; ⇆ visite; ⇆ visites maken