English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fall head over heels

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(fall off; tumble down; drop);
🔗 The inner scales enlarge when spring growth begins and often become an inch long before they fall.
(drop; lapse); ;
🔗 The house must have fallen on her.
(drop; lapse)
(autumn);
🔗 Reinking is from Morton, Illinois and is believed to have moved to the Nashville area last fall.
(destruction; doom; downfall; perdition; ruin; wreck)
(decline; going down; regression; retreat; setback)
teruggang
🔗 Rand almost fell from surprise.
(come about; happen; occur; take place; be afoot; come on; come to pass; be set; transpire); ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ;
(conduct; direct; guide; lead; drive; show the way)
de weg wijzen
; ; ;
(pate)
🔗 She almost took my head off.
(effigy)
(precede; lead); ; ;
(direct; guide; manage; steer; conduct; drive; lead; refer; address);
(govern; restrain; cover; master; be in charge; be in charge of; be at the head of);
🔗 The most obvious recent example is the president’s nomination of Budi Gunawan to head the national police.
(boss; chief; leader; governor; master; prefect)
🔗 Inflation in Russia could reach between 17% and 20% this year, Aleksej Kudrin, the head of Russia’s audit chamber, said on Wednesday.
;
🔗 Use your heads.
(boss; chief; leader; headman; kingpin); ; ;
🔗 Ukrainians have now largely turned their backs on the Russian Orthodox Church whose head patriarch Kirill has backed the invasion.
heel
heel

EnglishDutch
fall head over heels duikelen; een duikeling maken
fall aanbreken; achteruitgaan; afnemen; afvallen; betrekken; dalen; daling; dood; flikkeren; helling; herfst; intreden; invallen; najaar; neerkomen; neervallen; omlaaggaan; ondergang; ontvallen; prijsdaling; smakken; sneuvelen; sodemieteren; storten; teruggang; teruglopen; uitvallen; val; valhoogte; vallen; verminderen; verval; vervallen; waterval
head aan het hoofd staan van; aanvoeren; beeldenaar; bolletje; bovenaan staan op; boveneind; boveneinde; bron; categorie; chef; de eerste zijn onder; de eerste zijn van; directeur; gewei; helm; hoofd; hoofdeinde; hoofdman; hoofdpunt; kop; kopje; koppen; krop; kroppen; kruin; leider; manchet; oorsprong; opperhoofd; overste; punt; rector; rubriek; schuimkraag; spits; stronk; stuk; sturen; top; toppen; voorsteven; wenden; zich aan de spits stellen van; zich aan het hoofd stellen van
heel de hak zetten onder; een hiel zetten aan; hak; hiel; kapje; kielen; korstje; muis; muis van de hand; slagzij maken; slampamper; uiteinde