Information about the word uitvallen (Dutch → Esperanto: defali)

Synonym: afvallen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈœy̯tfɑlə(n)/
Hyphenationuit·val·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) val uit(ik) viel uit
(jij) valt uit(jij) viel uit
(hij) valt uit(hij) viel uit
(wij) vallen uit(wij) vielen uit
(jullie) vallen uit(jullie) vielen uit
(gij) valt uit(gij) vielt uit
(zij) vallen uit(zij) vielen uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitvalle(dat ik) uitviele
(dat jij) uitvalle(dat jij) uitviele
(dat hij) uitvalle(dat hij) uitviele
(dat wij) uitvallen(dat wij) uitvielen
(dat jullie) uitvallen(dat jullie) uitvielen
(dat gij) uitvallet(dat gij) uitvielet
(dat zij) uitvallen(dat zij) uitvielen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
val uitvalt uit
Participles
Present participlePast participle
uitvallend, uitvallende(zijn) uitgevallen

Translations

Catalancaure
Englishfall
Esperantodefali
Germanentfallen; verfallen; herunterfallen; abfallen; ausfallen
Portuguesecair do alto
Saterland Frisianäntfaale; ferfaale; oufaale
Spanishcaerse; desprenderse