Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word dichtgaan

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(helen; toegroeien)
cicatrize
(sluiten; toegaan; toegroeien; zich sluiten)
🔗 De deur ging dicht.
(dik; gebonden; aaneengesloten);
🔗 Het bos werd minder dicht en de helling werd steiler.
(gesloten; toe)
closed
;
🔗 Het hek was natuurlijk weer dicht.
(compact)
compact

DutchEnglish
dichtgaan button; cicatrize; close; fasten; heal over; heal up; shut; shut itself
dicht close; compact; consistent; dense; shut; thick; to; thick‐set; tight; closed; clogged; closely; densely