Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord vasthouden
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(houden; voeren; huldigen) | ; | |
🔗 Ik hield hem stevig vast. | ||
(bevatten; inhouden) | ; | enteni |
🔗 Putin houdt dinsdag een toespraak op het Rode Plein in Moskou. | ||
(bijhouden; vasthouden; voeren; huldigen) | ; ; ; ; | |
🔗 Hij maakte de hond los en hield hem aan de lijn naast zich. | ||
(gadeslaan; in acht nemen; observeren; waarnemen) | observe | |
🔗 Kan iemand God kennen en zijn geboden niet houden? | ||
; | ||
🔗 Wanneer heeft een priester ooit een eed gehouden? | ||
; | ||
🔗 De buren van Wims vader hielden een winkel van feestartikelen, die er nu ook nog staat. | ||
(blijvend; duurzaam; permanent; voortdurend) | permanent ; steadfast ; constant ; standing ; | |
🔗 Je bent nooit erg op vast werk gesteld geweest, wel? | ||
(definitief) | ; positive | |
🔗 Sinds hij Jack had gezien, begonnen zijn vage plannen vastere vorm aan te nemen. | ||
(bepaald; beslist; geheid; stellig; zeker; met zekerheid) | ; | |
(gevestigd; hecht; stevig) | fast ; ; ; ; solid ; steadfast ; | |
(pal; stevig) | firmly | |
(onbeweeglijk; star) | fixed | |
(solide) | solid | |
🔗 Bij toevoegen van zoutzuur ontstond bovenop een olieachtige laag, die bij koelen vast werd. | ||
(zeker; zeker wel) | ; | |
🔗 Ik ben vast op het goede spoor. | ||
vasthoudend | ; tenacious | persistema |
Nederlands | Engels |
---|---|
vasthouden | ⇆ abidance; ⇆ bottle; ⇆ contain; ⇆ detain; ⇆ fix; ⇆ fixate; ⇆ fixation; ⇆ grasp; ⇆ hold; ⇆ hold fast; ⇆ keep hold of; ⇆ pin; ⇆ retain; ⇆ retention |
vasthouden aan | ⇆ be retentive of; ⇆ hold by; ⇆ hold out for; ⇆ hold to; ⇆ push; ⇆ stick to; ⇆ be tenacious of |
zich vasthouden | ⇆ hold on; ⇆ hold fast; ⇆ brace oneself |
zijn buik vasthouden van het lachen | ⇆ split one’s side with laughter; ⇆ hold one’s sides with laughter |
houden | ⇆ carry; ⇆ conduct; ⇆ deliver; ⇆ delivery; ⇆ give; ⇆ have; ⇆ hold; ⇆ keep; ⇆ keep to; ⇆ maintain; ⇆ make; ⇆ poise; ⇆ preserve; ⇆ retain; ⇆ tenure; ⇆ run; ⇆ take; ⇆ contain; ⇆ observe; ⇆ celebrate |
vast | ⇆ abiding; ⇆ cast‐iron; ⇆ compact; ⇆ concrete; ⇆ consistent; ⇆ constant; ⇆ fast; ⇆ firm; ⇆ firmly; ⇆ fixed; ⇆ fixedly; ⇆ hard; ⇆ home; ⇆ immovable; ⇆ perennial; ⇆ permanent; ⇆ permanently; ⇆ perpetual; ⇆ positive; ⇆ regular; ⇆ resident; ⇆ solid; ⇆ sound; ⇆ soundly; ⇆ steady; ⇆ stable; ⇆ standing; ⇆ stated; ⇆ stationary; ⇆ steadfast; ⇆ stiff; ⇆ set; ⇆ settled; ⇆ stock; ⇆ strong; ⇆ tight; ⇆ as well; ⇆ in the meantime; ⇆ certainly; ⇆ surely; ⇆ for certain |
vasthoudend | ⇆ dogged; ⇆ near; ⇆ pertinacious; ⇆ pertinaciously; ⇆ retentive; ⇆ tenacious; ⇆ tight; ⇆ tight‐fisted; ⇆ persevering |