Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord schikken

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(conveniëren; gelegen komen; passen; uitkomen; voegen)
🔗 In die week schikt het me iedere dag.
(beredderen; redderen; regelen);
🔗 Een dienstmeid bracht een zilveren schaal binnen waarop twaalf rijpe vijgen lagen geschikt.
zich schikken
adapt oneself
; ;
accommodate oneself
undergo
submetiĝi al
🔗 Deze had zich echter reeds in de omstandigheden geschikt.
go to table
;
sit down at the table
🔗 Ook toevallige voorbijgangers werden uitgenodigd aan te schikken.
arrange flowers
(betamelijk; gepast; passend; toepasselijk; oorbaar);
suitable
;
expedient
; ;
(doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend)
🔗 Hij wachtte alleen nog maar op het geschikte ogenblik om hem een vernietigende klap toe te brengen.
(bruikbaar; passend); ; ;
expedient
;
🔗 Ik zal het doen, als zich een geschikt moment voordoet.
(bruikbaar)
suitable
;
(adequaat);
(inschuiven)
sit closer
;
close up
(classificeren)
(inrichting; regeling; zetting)
(afspraak; akkoord); ; ; ;
mutual agreement
🔗 De ongelukkige reiziger stond nog steeds vol afkeer in het donkere water te staren en verschikte zijn ijzeren kogel van de ene arm in de andere.

NederlandsEngels
schikken accommodate; adjust; arrange; compose; compromise; conform; dispose; move up; order; regulate; set; settle; suit
als het u schikt when it is convenient to you
het schikt me niet it is not convenient
zich schikken bow down; conform; come right; resign; take
zich schikken in acquiesce in; bow down to; take to; resign oneself to
zich schikken om draw up round
aanschikken draw up to the table; sit down to table
bloemenschikken flower‐arranging
bloemschikken flower‐arranging
geschikt adequate; apposite; appropriate; apt; aptly; capable; convenient; decent; decently; efficient; eligible; expedient; fit; fitly; likely; meet; opportune; practical; proper; qualified; suitable; right; right sort; suited; seasonable; serviceable; able
inschikken close up; sit closer; stand closer
nevenschikkend compound; coordinate; coordinative
opschikken bedeck; bedight; close in; close up; move over; move up; dress up; trick out; prink up
rangschikken arrange; calendar; catalogue; class; collocate; coordinate; dispose; file; grade; marshal; range; sort; sort out; subsume
schikking accommodation; adjustment; arrangement; compact; composition; compromise; configuration; disposition; regulation; understanding; settlement
verschikken transpose; shift; arrange differently; rearrange; move up; move higher up