Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord sleep

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(be asleep);
🔗 She slept.
slaap
car sleep train
(fall asleep; go to sleep); ;
onder zeil gaan
; ; ;
gaan slapen
🔗 Terrified, the sentry returned to his post where Tarzan heard him fearfully and excitedly discussing the matter with his companion until the ape‐man finally dropped off to sleep again.
(fall asleep; drop off to sleep);
gaan slapen
🔗 For all he could tell, though, Moiraine might just as well have gone to sleep.
in slaap doen vallen
🔗 I fear it’s time to put her back to sleep, Doesine.
sleep on
dormi sur
sleep on
daŭrigi la dormadon
sleep with
(know; have sexual intercourse with; lie with; have sex with)
slapen met
(sleeping; inactive; in abeyance)
🔗 They said their prayers, and Sid was soon asleep.
(tie); ;
🔗 Across my chest still lay the heavy arm of the sleeper at my left.
sleeping
(inactive; asleep; in abeyance)
sleepless
sleepwalker
(somnambulator; somnambulist)
sleepy
(drowsy)

EngelsNederlands
sleep laten slapen; maf; pitten; rusten; slaap; slapen; staan
a little sleep een dutje; een slaapje
go to sleep gaan slapen; in slaap vallen
have a sleep slapen
have one’s sleep out uitslapen
lose sleep over grijze haren krijgen van; wakker liggen van
lose sleep over something ergens grijze haren van krijgen
not sleep a wink geen oog dichtdoen
put to sleep buiten westen slaan; een spuitje geven; in laten slapen; in slaap sussen; in slaap wiegen; naar bed brengen
reel with sleep tollen van de slaap
rock to sleep in slaap wiegen
sleep around met iedereen naar bed gaan
sleep away verslapen
sleep in uitslapen; zich verslapen
sleep it off zijn roes uitslapen
sleep late uitslapen
sleep like a log slapen als een marmot; slapen als een os
sleep like a top slapen als een roos
sleep off one’s debauch zijn roes uitslapen
sleep off the drink zijn roes uitslapen
sleep on doorslapen
sleep on it er een nachtje over slapen
sleep out buitenshuis slapen; niet intern zijn
sleep over it er nog eens over slapen
sleep rough dakloos zijn; op straat slapen
sleep the hours away zijn tijd verslapen
sleep upon it er nog eens over slapen
sleep with naar bed gaan met; slapen met
sleep with somebody met iemand naar bed gaan
stagger with sleep tollen van de slaap
asleep in slaap
beauty‐sleep schoonheidsslaapje
dog‐sleep hazeslaapje
oversleep zich verslapen
sleeper biel; biels; couchette; dwarsligger; slaapkop; slaapmuts; slaapster; slaapwagen; slaper
sleeping slapend
sleepless rusteloos; slapeloos; waaks; waakzaam
sleepwalker slaapwandelaar
sleepwalking slaapwandelen
sleepy beurs; buikziek; duf; slaapwekkend; slaap‐; slaperig; suf