Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord drive
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(access; approach; sweep) | ; | |
(pursue) | ||
propulsi | ||
; | ||
🔗 Carson drove slowly, carefully, silently. | ||
(direct; guide; manage; steer; conduct; head; lead; refer; address) | ||
(conduct; direct; guide; head; lead; show the way) | de weg wijzen ; ; ; | |
(impetus; incitement; stimulus; abetment; instigation; prod) | ||
(campaign) | ; | |
(steer; fly) | ; | |
(go; ride; travel) | ; | |
(conduct; guide; lead; channel; wage; bring; show; usher) | ; ; ; | |
(chase away; drive away; expel; repel) | ||
🔗 The eruption drove hundreds of people from their homes | ||
(chase away; expel; repel; drive) | ; ; | |
🔗 The company’s changes will make it hard for people to keep up with news, and could alienate advertisers, hurt revenues, and drive away users, experts told Al Jazeera. | ||
(leave) | ; | |
gek maken | ||
🔗 The good people are being driven crazy. | ||
(drive off; ride off; ride down) | ||
🔗 Sometimes, Hebert drives down to Cameron with Kayla, who grew up in Baton Rouge. | ||
drive in | ||
drive off (ride off; ride down; drive down) | ||
drive out (draw out; utter; output; release; vent; void; issue; get out; expel; give vent to) | ||
drive out (banish; expel; oust) | elpeli | |
drive shaft (driving‐axle) | ||
drive through | akceptigi obstine | |
(conductor) | ||
; | ||
(helmsman; steersman) | ||
; | ||
(chauffeur) | ; | |
(motorist) | ||
screwdriver |
Engels | Nederlands |
---|---|
drive | aandrijven; aandrijving; actie; autorijden; besturen; besturing; campagne; chaufferen; dadendrang; drang; drijfjacht; drijfkracht; drijfwerk; drijven; drive; energie; gang; heien; indrijven; jagen; karren; maken; mennen; opmars; oprijlaan; oprit; overbrenging; rijden; rijtoer; rit; ritje; slaan; slag; sturen; stuur; stuwkracht; toer; toertje; vaart; verdrijven; verrijden; voortdrijven; voortstuwen; voortvarendheid |
be in the driving‐seat | het voor het zeggen hebben |
breakneck drive | dodenrit |
come driving up | komen aanrijden |
drive a bargain | een koop sluiten |
drive about | rondrijden |
drive after | narijden |
drive a hard bargain with somebody | iemand het wel over de oren halen |
drive ahead | vooruitrijden |
drive along | meerijden |
drive along with | meerijden met |
drive at | voorhebben |
drive at something | iets in zijn schild voeren |
drive away | afrijden; heenrijden; verdrijven; verjagen; wegjagen; wegrijden |
drive a wedge between | een wig drijven tussen; tweedracht zaaien tussen |
drive back | terugdrijven; terugdringen; terugjagen; terugrijden |
drive down | afrijden |
drive forward | voortdrijven; vooruitdrijven |
drive home | aanslaan; doorzetten; inslaan; vastslaan |
drive in | binnenrijden; heien; inheien; inslaan |
drive mad | gek maken |
drive off | afrijden; afslaan; terugdringen |
drive on | aandrijven; doorrijden; voortdrijven; voortrijden |
drive out | uitdrijven; uitrijden; uitslaan; verdrijven; verdringen; verjagen |
drive shaft | aandrijfas; drijfas |
drive somebody into a corner | iemand in het nauw brengen |
drive somebody mad | iemand dol maken; iemand gek maken; iemand wanhopig maken |
drive somebody to despair | iemand wanhopig maken |
drive through | doorrijden |
drive to despair | tot wanhoop brengen |
drive together | bijeendrijven; opeenjagen |
drive up | aan komen rijden; op rijden; opdrijven; opjagen; opstuwen; voorrijden |
driving rain | slagregen; stortbui |
forewheel drive | voorwielaandrijving |
hard driven | in het nauw gebracht |
left‐hand drive | linkse besturing; met het stuur aan de linkerkant |
let drive | afvuren |
let drive at | rammen op; vuren op |
rear‐wheel drive | achteraandrijving; achterwielaandrijving |
right‐hand drive | rechtse besturing |
sales drive | verkoopcampagne |
sexual drive | paringsdrift |
take a drive | een ritje maken; een tochtje maken; toeren |
test drive | proefrit |
what’s he driving at? | wat voert hij in zijn schild?; wat wil hij? |
whist drive | whist‐drive |
carriage‐drive | oprijlaan |
drive‐in | drive‐in; drive‐in‐bioscoop; inrij‐ |
driven | afgebeuld; bezield; gedreven; met werk overladen |
driver | bestuurder; chauffeur; chauffeuse; drijfwiel; drijver; koetsier; machinist; menner; stukrijder; voerman; wagenmenner; wagenvoerder |
driveway | oprijlaan; oprit |
driving | drijf‐; gejaag; mennen; rijden; rij‐ |
front‐drive | voorwielaandrijving |
pile‐driver | hei; heimachine; heitoestel |
pleasure‐drive | plezierrit |
screwdriver | schroevedraaier |
self‐drive | autoverhuur zonder chauffeur |