English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word settle to work

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
settle to work
(start working; put in use; get to work; hit the deck; set to work)
(conclude; dispatch; expedite; finish); ;
(compose; conclude; dispatch);
findecidi
(square up; discharge)
(decide; choose; determine; resolve; adjudicate);
(determine; fix; decide; set)
(regulate; regularize; adjust);
reguligi
settle
(resolve; unriddle; unravel; dissolve)
residiĝi
settle
(colonize)
(control; operate; enable; implement; actuate)
(labour);
🔗 I’m working for Sladen.
(labour);
🔗 Work started in 1907 and the building was completed in 1908.
;
🔗 Some people have referred to that as a work of fiction
(act; be effective; have effect; impact; impinge; avail; be efficacious; exert; have an effect; produce an effect)
uitwerking hebben
;
🔗 The forces of society work against you.
(cultivate; farm; grow); ;
(carve; sculpture; sculp); ;
skulpti
(cope with)
(exploit; utilize; leverage; take advantage of)
(ferment; rise);
(knead)

EnglishDutch
settle to work zich aan het werk begeven; zich aan het werk zetten
settle <zitbank met hoge leuning>; aanzuiveren; afdoen; afhandelen; afmaken; afrekenen; afwikkelen; bedaren; beklinken; beslechten; besluiten; betalen; bezinken; bezorgen; bijleggen; doen bezinken; een regeling treffen; gaan zitten; in orde brengen; inklinken; installeren; klaren; koloniseren; neerdalen; oplossen; regelen; schikken; tot bedaren brengen; tot bedaren komen; uit de wereld helpen; uitmaken; vast worden; vaststellen; vastzetten; vereffenen; verevenen; verrekenen; verzakken; vestigen; zakken; zich installeren; zich metterwoon vestigen; zich neerzetten; zich vestigen; zich zetten; zijn bekomst geven; zijn vet geven
work aanrichten; arbeid; arbeiden; bedienen; bereiden; bewerken; boekwerk; doen; doorwérken; exploiteren; functioneren; gewrocht; gisten; ontginnen; uitwerking hebben; werk; werken; werkstuk