English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word present

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(current; present‐day; topical; up‐to‐date; contemporary)
(gift; donation); ;
🔗 We have brought presents.
(current);
🔗 Tell the mate to hold the present course.
(introduce; offer; perform; play; reenact; render; represent; constitute; tender; lodge; serve up); ; ; ; ;
🔗 The talks between the government and the opposition serve a purpose for Corbyn in presenting him as a national leader prepared to engage in dialogue, but he does not want to agree a Brexit deal.
; ;
(current; present‐day; modern‐day);
(donate; grant; bestow; give as a present)
cadeau geven
; ; ;
(present tense)
tegenwoordige tijd
at present
(now)
; ; ;
birthday present
;
naskiĝtaga donaco
farewell present
;
presentable
;
toonbaar
prezentinda
presentation
(intro; introduction; rendition; show; performance)
; ; ;
presentation
(feature; intro; introduction; rendition)
; ;
presentation
(offer; proposal; tender; bid; proposition; advance)
present‐day
(current; present; topical; up‐to‐date; contemporary)
;
present‐day
(current; present; modern‐day)
;
(introducer; performer);
presently
(currently; immediately)
aktuale
(soon; shortly; by and by)
🔗 T’sais went unmolested, and presently reached the edge of the forest.
(currently; nowadays; these days; anymore; today); ;
🔗 I am not presently hungry, and I must hasten forward.
kort daarna
nelonge post tio
🔗 Presently, directly above his head, he saw a little ray of moonlight.
represent
(depict; figure)
; ; ;
(act for; stand for)
🔗 Other prey represented only a very small proportion of the diet.
represent
(imply; mean; signify; denote; stand for)
; ;
staan voor
represent
(introduce; present; offer; perform; play; reenact; render; constitute; tender; lodge; serve up)

EnglishDutch
present! aan!; leg aan!
present aanbieden; aanleggen; aanwezig; bieden; cadeau; dezes; erbij; geschenk; geven; gift; heden; hedendaags; huidig; in kwestie; indienen; onderhavig; opleveren; overhandigen; present; presenteren; tegenwoordig; tegenwoordige tijd; uitdelen; uitreiken; vertonen; voordragen; voorleggen; voorstellen; óverleggen
at present momenteel; nou; nu; op dit ogenblik; op het ogenblik; tegenwoordig; thans
at the present day heden; nu; vandaag
at the present time heden; nu; vandaag
be present at tegenwoordig zijn bij
birthday present verjaardagsgeschenk; verjaarsgeschenk
Christmas present kerstgeschenk
farewell present afscheidscadeau; afscheidsgeschenk
for the present voor het ogenblik; vooralsnog; voorlopig; voorshands
give somebody something as a present iemand iets cadeau geven
in the present case in het onderhavige geval
in the present instance in het onderhavige geval
make somebody a present of something iemand iets cadeau geven; iemand iets ten geschenke geven
present a petition een verzoekschrift indienen
present arms het geweer presenteren
present at aanleggen op
present itself verschijnen; zich aanbieden; zich voordoem
present money contanten
present oneself opkomen; verschijnen; zich melden
present participle tegenwoordig deelwoord
present payment contante betaling
present perfect voltooid tegenwoordige tijd
present somebody with something iemand iets aanbieden; iemand iets schenken; iemand iets ten geschenke geven; iemand iets vereren
present with beschenken met; geven; schenken
the present het heden
those present de aanwezigen
up to the present tot dusver; tot dusverre; tot heden
wedding present huwelijkscadeau
presentable presentabel; salonfähig; toonbaar; vertoonbaar
presentation aanbieding; demonstratie; indiening; ligging; opvoering; overhandiging; presentatie; schenking; uitreiking; vertoning; voordracht; voorstelling; óverlegging
present‐day actueel; hedendaags; huidig; modern; tegenwoordig
presentee begiftigde; voorgedragene; voorgestelde
presenter aanbieder; aanbiedster; gever; presentator; presentatrice
presently aanstonds; dadelijk; kort daarop; meteen; nu; op dit ogenblik; op het ogenblik; temee; weldra; zo; zo dadelijk; zo meteen
presentment aanbieding; aanklacht; uitbeelding; voorstelling
represent afbeelden; doen voorkomen; laten voorkomen; onder het oog brengen; uitbeelden; verbeelden; vertegenwoordigen; voorstellen; wijzen op