English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word command

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(be in command; order); ;
🔗 I will command the armies.
(ordinance);
🔗 These commands also install the PEAR libraries and copy the compiled Apache module to the Apache source tree.
(order; tell; dictate; direct);
🔗 As you command, Great Lord, so shall it be.
(order; commandment; ordinance; behest; warrant); ;
(cover; sweep)
pafatingi
(competence; competency; proficiency; skill)
be in command
(command; order)
🔗 Command posts are also blown up.
(commandant; commodore); ; ;
🔗 Commander, tear this ship apart until you’ve found those plans.
commander
commandment
(command; order; ordinance; behest; warrant)
;

EnglishDutch
command aanvoeren; aanvoering; afdeling; afdwingen; beheersen; beheersing; beschikken over; beschikking; bestrijken; bevel; bevelen; commanderen; commando; dienst; doen; domineren; gebieden; gebod; gezag hebben over; halen; hebben; het bevel voeren over; het commando voeren; het commando voeren over; het gezag voeren over; last; legerdistrict; legerleiding; leiding; opbrengen; opdracht; order
army command legerleiding
at his command op iemands bevel; te zijner beschikking
at the command of op bevel van
be in command commanderen; het heft in handen hebben
be in command of commanderen; het bevel voeren over
be under command of onder bevel staan van
by his command op zijn bevel
by the command of op bevel van
command a view of uitzicht hebben op
command post commandopost
have at command beheersen; kunnen beschikken over
high command opperbevel
in a tone of command op gebiedende toon
officer in command commandant
supreme command opperbevel
take command het bevel op zich nemen
take over command het bevel overnemen
under command of onder aanvoering van
vanquish the command het commando neerleggen
word of command commando
yours to command uw dienstwillige
commander aanvoerder; bevelhebber; bevelvoerder; commandant; commandeur; kapitein‐luitenant‐ter‐zee
commanding bevelend; bevelvoerend; de omtrek bestrijkend; imponerend; imposant; indrukwekkend
commandment bevel; gebod
second‐in‐command onderbevelhebber
self‐command zelfbeheersing