Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord zien

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
; ;
🔗 Waarschijnlijk zag men hem als een man aan wie men niet zonder gevaar scherpe voorwerpen kon toevertrouwen.
🔗 Het was of wij ziende blind waren.
; ; ; ; ; ;
assay
;
🔗 En toen moesten we een hotel zien te vinden.
(gezicht)
🔗 Bij het zien van de druïde veranderde zijn gelaatsuitdrukking.
🔗 Als hij me wil zien, kan hij hier naar de herberg komen.
(kijken);
🔗 Toen Shaina, die zich had omgedraaid om hen na te kijken weer naar beneden keek, zag ze op een open plek tussen de dennen die haar om de een of andere reden daarvoor niet was opgevallen.
(eruitzien; ogen; vóórkomen)
🔗 ’s Konings wangen zagen purper.
🔗 Ik zag je naderen.
🔗 Zie je die man daar?
(op het eerste gezicht; zo op het eerste gezicht)
at first glance
;
at first sight
🔗 Op het eerste zien zou hij zeggen dat de goden al zijn gebeden hadden verhoord.
neglect
;
pretervidi
🔗 Ik heb die mogelijkheid niet over het hoofd gezien.
; ; ; ; ;
🔗 De inspecteur zag naar de stroper.
(aanblik; air; aspect; uiterlijk; vóórkomen); ;
🔗 Ik ken hem slechts van aanzien.
;
put up with
; ; ; ; ; ;
(achting);
(beschouwen; bekijken; kijken naar; bezien; aankijken);
🔗 Verbaasd zag de matroos hem aan.
(kippig)
near‐sighted
;
short‐sighted
;
🔗 Kroide nam zijn bril af en wreef hem schoon terwijl hij Schmidt met zijn bijziende ogen aanstaarde.
(bijziend; kippig)
near‐sighted
;
short‐sighted
;
(geacht)
ŝatata
; ;
for sake of
;
on account of
; ; ; ;
for the sake of
; ; ; ; ;
by reason of
;
in the light of
🔗 Gezien het feit dat ik ze niet heb, neem ik dankbaar elk aanbod aan, van wie dan ook!
clairvoyant
klarvida
skim
tralegi rapide
🔗 Mag ik uw opbouwvergunning even inzien?
(beseffen; zich realiseren; zich bewust zijn van);
🔗 Misschien zag Jy toen zijn vergissing wel in, maar het was al te laat.
(inspecteren; nakijken)
inspect
; ;
overhaul
revizi
🔗 Ze hielden een week rust en in die tijd werden de vliegtuigen nagezien.
(rondkijken)
scheelzien
(loensen; scheelkijken)
squint
strabi
🔗 Ik hoop je terug te zien.
(toekijken);
🔗 Laat iedereen goed toezien.
audit
; ;
supervise
;
collate
; ;
oversee
; ; ;
🔗 Dat wist hij, omdat hij zelf had toegezien op de bouw van de kerker.
(toekijken);
observe
;
comply
; ; ; ;
(uitkijken);
look for
; ; ;
go after
(voorzien)
(verwachten; vooruitzien)
🔗 Ik had voorzien dat iets als dit zou gebeuren.
(terugzien)
🔗 Ik hoop dat we elkaar snel weerzien.

NederlandsEngels
zien behold; know; look; see; seeing; tell; vision
dat zullen we nog weleens zien! we’ll see about that!
dubbel zien see double; suffer from diplopia
er geen been in zien om make no bones about; make no bones of; make no scruple to
er geen been in zien om te … think nothing of …; make nothing of …
niet verder zien dan zijn neus lang is not see beyond the end of one’s nose; not see beyond one’s nose
over het hoofd zien neglect; overlook; overpass
te zien krijgen clap eyes on; catch sight of; sight
wat zie je eruit! what a state you are!; what a sight you are!; what a state you are in!
zien aan tell by
zien naar look to
aanzien authority; complexion; consideration; distinction; esteem; face; look; note; prestige; regard; respect; respectability; look at; aspect
bijziend myopic; near‐sighted; purblind; short‐sighted; mole‐eyed; moon‐eyed
bijziende beetle‐eyed
gezien considering; popular; esteemed; respected; liked; in view of
helderziend clairvoyance; clairvoyant
inzien realize; recognize; see; look into; glance over; skim
nazien censor; inspect; overhaul; revise; verify; service; vet; look after; follow with one’s eyes; examine; go over; correct; look up
omzien look back; look round
onzienlijk invisible
opzien look up; sensation
óverzien look over; go through; rake around; rake through; review
rondzien look about; look around
scheelzien skew; squint; squinting
tegemoetzien look forward to; await
terugzien look back; retrospection; see again
toezien look on; take care; be careful
uitzien look out
verziend far‐sighted; long‐sighted; presbyopic
voorbijzien ignore; overlook
vooruitzien foresee; look ahead; prevision
voorzien accommodate; anticipate; endue; fit; fix up; forecast; foresee; furnish; garnish; plan; provide; set up; store; supply