Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord invallen

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
;
encroach
;
overrun
;
🔗 De duisternis was nog niet ingevallen toen Tom al fluitende zijn weg vervolgde.
(vervangen; waarnemen)
take the place of
;
supplant
;
stand in
;
relieve
🔗 Maar ik weet zeker dat je ons graag uit de brand haalt en voor hem invalt.
;
incursion
🔗 Ze zouden bij het invallen van de duisternis op weg gaan, want Elrond had hun aangeraden om zoveel mogelijk onder dekking van de nacht te reizen, tot zij ver van Rivendel vandaan waren.
(binnen; op; te; van; aan); ;
🔗 En zie, daar viel hij in een beerput.
(aan; betreffende; met; naar; omtrent; op; over; van; voor); ; ; ; ;
🔗 De jongens verschillen enigszins in lengte.
(bij; gedurende; onder; met; op);
🔗 In de afgelopen tien jaar hebben ongeveer tweeduizend arbeiders uit heel Europa aan de tunnel gewerkt.
(invasie);
incursion
🔗 Het nieuws van koning Dartwegs inval had hem in Doun Darric bereikt.
(plaatsvervanger; vervanger)
substitute
(afvallen; flikkeren; neervallen); ;
lapse
🔗 Het mes liet ik vallen.
(omvallen)
🔗 Deze list gelukte, maar de boom was al gebroken en viel.

NederlandsEngels
invallen chime in; chip in; close in; collapse; come into one’s mind; cut in; deputize; fall; fall in; fill in; hold the fort; join; join in; occur to; set in; strike; substitute; suggest itself; tumble down
het viel mij in it occurred to me; the thought flashed upon me
het wou me niet invallen I could not hit upon it; I could not remember it
invallen in invade
invallen voor deputize for; stand in for; substitute for
in aboard; about; at; in; inside; into; on; within; of; for; to; up
inval brainwave; conceit; descent; fancy; flight of fancy; incidence; incursion; invasion; irruption; raid; razzia; whim; thought; sally of wit; idea
invaller deputy; invader; raider; reserve; stopgap; substitute; deputizer; stand‐in
vallen slump; close in; come down; draw in; drop; fall; fall through; go down; hang down; lapse; pitch; plunge; prolapse; tumble; set; sink; sit; hang