Nederlands–Afrikaanse woordeboek
Afrikaanse vertaling van die Nederlandse woord zeggen
Nederlands | Afrikaans (onregstreeks vertaal) | Esperanto |
---|---|---|
(spreken; vertellen) | ||
🔗 Zeg me wie u bent! | ||
🔗 Ik stond stil en zei hem gedag. | ||
🔗 Wat zeg je daarvan? | ||
(bekendmaken; mededelen; verwittigen) | ; ; | |
🔗 Hij leek meer op een jongen wie is aangezegd dat hij de volgende ochtend gefusilleerd zal worden. | ||
(afgelasten; annuleren; opzeggen; afblazen) | ||
🔗 De Europese Commissie heeft een afspraak met Argentijnse ambtenaren afgezegd. | ||
(herhalen) | ||
(afgelasten; afzeggen) | ||
🔗 Tom was boos en zeide onverwijld zijn lidmaatschap op. | ||
; | ||
🔗 En toen heeft ze het huis verkocht en wij werden allemaal opgezegd en toen is ze naar het buitenland gegaan, naar Egypte. | ||
(beloven; uitloven) | ; | |
🔗 Tijdens gesprekken in de Russische badplaats Soči zegde president Putin zijn Witrussische collega een lening van 1,5 miljard dollar toe. | ||
(beloven; toezeggen; uitloven) | ; | |
(beduiden; voorspéllen; voorzéggen; waarzeggen; profeteren) | ||
🔗 Maar wat hij zal zien, kan zelfs de wijste niet vooruitzeggen. | ||
(voorspéllen; profeteren) | ||
(beduiden; voorspéllen; voorzéggen; profeteren; vooruitzeggen) |