Informasie oor die woord zeggen (Nederlands → Esperanto: diri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzɛɣə(n)/
Afbrekingzeg·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) zeg(ik) zei, zegde, zeide
(jij) zegt(jij) zei, zegde, zeide
(hij) zegt(hij) zei, zegde, zeide
(wij) zeggen(wij) zeiden, zegden
(jullie) zeggen(jullie) zeiden, zegden
(gij) zegt(gij) zeidet, zegdet
(zij) zeggen(zij) zeiden, zegden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) zegge(dat ik) zei, zegde, zeide
(dat jij) zegge(dat jij) zei, zegde, zeide
(dat hij) zegge(dat hij) zei, zegde, zeide
(dat wij) zeggen(dat wij) zein, zegden, zeiden
(dat jullie) zeggen(dat jullie) zein, zegden, zeiden
(dat gij) zegget(dat gij) zeit, zegdet, zeidet
(dat zij) zeggen(dat zij) zein, zegden, zeiden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zegzegt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
zeggend, zeggende(hebben) gezegd

Voorbeelde van gebruik

Je kunt rustig „nee” zeggen.
„Voor geen geld ter wereld”, zei de vrouw.
En zie, iemand kwam tot hem en zeide: „Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?”
Ze zei iets wat ik niet verstond.
Ik stond stil en zei hem gedag.
„En het is in het Frans geschreven”, zei hij.
Dit zeggende maakte ik een buiging, legde hoed, stok en pakje bijeen en bleef op dezelfde eerbiedige afstand achter de tafel staan.

Vertalinge

Afrikaans
Deenssige
Duitssagen
Engelssay
Engels (Ou Engels)cweþan; gesecgan
Esperantodiri
Faroëessiga
Finssanoa
Fransdire
Hongaarsmond; szól
Italiaansdire
Jamaikaanse Patoisse
Jiddisjזאָגן
Katalaansdir
Latyndicere
Maleiskata; berkata; cakap; tutur; ucap
Nederduitsseggen
Noorssi
Papiamentsbisa
Poolspowiedzieć; mówić
Portugeesdizer; proferir
Roemeensspune
Russiesговорить; сказать
Saterfriesärwääne; kweede; tälle
Skotssay
Skots-Gaeliesabair; can
Spaansdecir
Sranantaki; taygi
Swahili‐sema; ‐ambia
Sweedssäga
Thaiกล่าว; บอก; ว่า; พูด
Tsjeggiespovědět; povídat; říci; říkat
Turksdemek; söylemek
Wes‐Friessizze
Yslandssegja