Informasie oor die woord zeggen (Nederlands → Esperanto: diri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzɛɣə(n)/
Afbrekingzeg·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) zeg(ik) zei, zegde, zeide
(jij) zegt(jij) zei, zegde, zeide
(hij) zegt(hij) zei, zegde, zeide
(wij) zeggen(wij) zeiden, zegden
(jullie) zeggen(jullie) zeiden, zegden
(gij) zegt(gij) zeidet, zegdet
(zij) zeggen(zij) zeiden, zegden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) zegge(dat ik) zei, zegde, zeide
(dat jij) zegge(dat jij) zei, zegde, zeide
(dat hij) zegge(dat hij) zei, zegde, zeide
(dat wij) zeggen(dat wij) zein, zegden, zeiden
(dat jullie) zeggen(dat jullie) zein, zegden, zeiden
(dat gij) zegget(dat gij) zeit, zegdet, zeidet
(dat zij) zeggen(dat zij) zein, zegden, zeiden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zegzegt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
zeggend, zeggende(hebben) gezegd

Voorbeelde van gebruik

Het was niet veel, maar het was alles wat ik ervan kon zeggen.
Wat zeg je daarvan?

Vertalinge

Afrikaans
Engelstell
Esperantodiri