English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word telling

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(effective)
cele
(significant; landmark; meaningful)
🔗 It was telling that Milatović’s supporters celebrated his victory by waving Serbian flags.
(command; order; dictate; direct);
🔗 I am told to go away.
(relate; narrate; recount);
🔗 What you can tell them is all I know.
(say);
🔗 She was about to tell her so when Logain himself appeared, closing the door behind him.

EnglishDutch
telling krachtig; onthullend; pakkend; raak; sprekend; veelzeggend; verhaal; vertellen; vertelling
there is no telling … niemand weet …
the story did not lose in the telling er is bij het doorvertellen het een en ander aan het verhaal toegevoegd
fortune‐telling waarzeggerij; waarzegging
tale‐telling geklik
tell aanpakken; bevelen; effect hebben; gelasten; herkennen; indruk maken; kennen; klikken; mededelen; meedelen; melden; onderrichten; onderscheiden; onthullen; overbrieven; oververtellen; pakken; refereren; uitwerking hebben; verhalen; verklikken; vermelden; vertellen; verwittigen; waarschuwen; zeggen; zien; zijn invloed doen gelden
telling‐off standje; uitbrander