English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word stem from

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
stem
(stalk)
;
stem
(trunk; bole; log; tree‐trunk)
;
stem
voorsteven
stem
(come; derive; originate; result; spring)
deveni
stem
(halt; stop; end; hold; obstruct; stay; stall; arrest)
; ;
stem
(root; radix)
stem
(barrel; pipe; tube)
stem
(blade; stalk)
stem
(base; basis; footing; ground; platform)
;
stem
(bar; obstruct; dam; exclude; block)
; ; ; ; ;
stem
(brake)
;

EnglishDutch
stem from afstammen van; stammen van; voortspruiten uit
stem afstammen; boeg; boomstam; dempen; een dam opwerpen tegen; indammen; ingaan tegen; keren; schacht; schaft; stam; stamwoord; steel; stelpen; stengel; steven; strippen; stuiten; tegenhouden; voorsteven; woordstam