English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word direct hit

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
direct (guide; manage; steer; conduct; drive; head; lead; refer; address)	richten	direkti
direct (conduct; guide; head; lead; drive; show the way)	de weg wijzen ; geleiden ; leiden	gvidi
direct (immediate; instant; instantaneous; outright; prompt)	onmiddellijk	tuja
direct (lasting; continuous; continual)	aanhoudend ; continu ; onafgebroken ; voortdurend	kontinua
direct (directly; straight; straight ahead; square)	direct ; rechtstreeks ; recht	rekte
🔗 The text includes numerous exercises and examples—some of them taken direct from Danish literature—chosen to illustrate the different styles in use today and to introduce the reader to the life and culture of modern Denmark.
direct (command; order; tell; dictate)	voorschrijven	ordoni
🔗 It has directed the capital’s inspector general of police to arrest K̲h̲ān and present him before the election body on Tuesday.
direct	rechtstreeks	rekta
🔗 According to Japanese legend, he is a direct descendant of Japan’s first emperor Zimmu, circa 660 BC.
hit (beat; strike; wallop; jab; belabour; belt)	slaan	bati
hit (strike; smack; stub; poke)	kloppen ; klappen	frapi
hit (craze; vogue; furore)	bestseller ; furore	furoro
hit (catch; strike; attain; encounter; find; run up against; befall; betide; ravage)	halen ; raken ; treffen	trafi
hit (blow; strike; whack; stroke; jab; lash)	slag	bato
hit (knock; blow; smack; strike; stroke; poke)	slag	frapo
hit (strike)	slag ; stoot	trafo
hit (hit‐song)	hit ; schlager	ŝlagro
hit	geraakt	trafita
hit (strike)	treffen ; raken	trafi
🔗 Russia has refused to acknowledge that the ship was hit by missiles, but that’s no surprise.
hit (pummel)	treffen	trafi
🔗 Europe’s possible agricultural import duties on corn would also hit red rural regions more than blue urban ones.

English	Dutch
direct hit	⇆ voltreffer
direct	⇆ aansturen; ⇆ adresseren; ⇆ besturen; ⇆ commanderen; ⇆ dadelijk; ⇆ de weg wijzen; ⇆ direct; ⇆ dirigeren; ⇆ geleiden; ⇆ inlichten; ⇆ instructie geven; ⇆ instrueren; ⇆ leiden; ⇆ mikken; ⇆ onmiddellijk; ⇆ orders geven; ⇆ recht; ⇆ rechtstreeks; ⇆ regisseren; ⇆ richten; ⇆ ronduit; ⇆ voorschrijven
hit	⇆ aankomen in; ⇆ aankomen op; ⇆ bereiken; ⇆ gelukkige zet; ⇆ geven; ⇆ halen; ⇆ herinneren; ⇆ hit; ⇆ huurmoord; ⇆ klapstuk; ⇆ komen in; ⇆ komen op; ⇆ opduvel; ⇆ raden; ⇆ raken; ⇆ scheppen; ⇆ schlager; ⇆ slaan; ⇆ slag; ⇆ steek; ⇆ stoot; ⇆ stoten; ⇆ succes; ⇆ succesnummer; ⇆ successtuk; ⇆ topper; ⇆ treffen; ⇆ treffer; ⇆ uitmikken