English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word carrier

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
carrier
(transporter)
vervoerder
;
carrier
(bringer)
;
carrier
;
uitdeler
carrier
(vehicle; vector)
carrier
(germ‐carrier)
carrier
(luggage carrier)
carrier bag
portsako
carrier cycle
(carrier tricycle)
carrier cycle
(carrier tricycle)
carrier tricycle
(carrier cycle)
carrier tricycle
(carrier cycle)
luggage carrier
(carrier)
vliegdekschip
carrier‐pigeon
(home‐pigeon; homing pigeon)
(bear);
(wear);
🔗 He carried no weapon and wore no ornament.
(bear)
🔗 Fain was always one to carry bad news quickly, and the worse, the faster.
germ‐carrier
(carrier)

EnglishDutch
carrier bacillendrager; bagagedrager; besteller; bode; drager; mitrailleurswagen; overbrenger; postduif; vervoerder; virusdrager; vliegdekschip; vliegtuigmoederschip; voerman; vrachtrijder; vrachtvaarder
carrier bag draagtas
carrier cycle bakfiets; transportfiets
carrier rocket draagraket
carrier strap snelbinder
carrier tricycle bakfiets
carrier wave draaggolf
data carrier informatiedrager
hod carrier opperman
luggage carrier bagagedrager
ore carrier ertsboot
slide carrier diaschuif
aircraft‐carrier vliegdekschip
carrier‐pigeon postduif
carry aan boord hebben; aanbrengen; aandragen; aannemen; behalen; bevatten; bij zich hebben; brengen; dragen; erdoor halen; erdoor krijgen; houden; inhebben; inhouden; medebrengen; meebrengen; meevoeren; nemen; onthouden; overbrengen; sjouwen; torsen; vervoeren; voeren; wegdragen
germ‐carrier bacillendrager
letter‐carrier besteller; brievenbesteller; postbesteller; postbode
water‐carrier waterdrager