Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word vertrouwen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(vertrouwen op)
🔗 Ik vertrouw hem niet.
(fiducie; betrouwen); ;
🔗 Je gebrek aan vertrouwen kwetst mij diep.
🔗 Ik vertrouw het ijs niet.
🔗 Ik kan Dorknoper niet in vertrouwen nemen.
(betrouwbaar; vertrouwd);
🔗 Is uw huisknecht te vertrouwen?
(vertrouwen stellen in)
🔗 Nestor had geen vertrouwen in de soldaten die achter hem aanliepen.
vertrouwen op
(toevertrouwen)
;
vertrouwen op
(vertrouwen; zich verlaten op)
; ;
bank on
vertrouwen stellen in
(vertrouwen hebben in)
(vertrouwen op)
confide
;
entrust
; ;
consign
🔗 Je kunt hun je grootste geheimen toevertrouwen.
faithful
🔗 Het is wel duidelijk dat hij zijn leven te danken heeft aan zijn trouwe hond Snuf.
(getrouwheid);
faithfulness
;
fidelity
; ;
(getrouw; loyaal)
faithful
; ; ;
trusty
(getrouwheid; loyaliteit); ; ;
🔗 Vergeet mijn trouw niet!
(getrouw)
faithfully
fidele
🔗 En Mowgli gehoorzaamde trouw.
loyally
🔗 Ik zal u trouw dienen.
(familiaar; gemeenzaam; vertrouwelijk; familiair)
familiar
(betrouwbaar; te vertrouwen);
🔗 Het kwam me vreemd voor dat tenminste de oude Gregory zijn meester verlaten zou hebben zonder dit aan een vertrouwde vriend als ik was te vertellen.
(eigen);
(bekend)
(familiaar; gemeenzaam; vertrouwd; familiair)
familiar
🔗 Ik kan me niet herinneren dat hij ooit vertrouwelijk werd, met wie dan ook.
(innig; intiem)
intimate
(confidentieel; geheim)
🔗 Uw zaken schijnen hoogst vertrouwelijk, of zelfs illegaal te zijn.
confidentially
konfidence
🔗 Kunnen we even vertrouwelijk praten?
vertrouweling
;
confidence
🔗 Met het licht keerde het zelfvertrouwen terug en de stoet schoot nu sneller op.

DutchEnglish
vertrouwen confide; confidence; dependence; dependency; faith; reliance; rely; trust
blind vertrouwen implicit credit; blind faith
erop vertrouwen rely upon it
geen vertrouwen meer hebben in have lost confidence in
goed van vertrouwen trustful; trusting; of a trustful nature
het volste vertrouwen van iemand genieten enjoy somebody’s entire confidence
iemand in vertrouwen nemen take somebody into one’s confidence
iemands vertrouwen beschamen betray somebody’s confidence
iemand zijn vertrouwen schenken admit somebody into one’s confidence; take somebody into one’s confidence
in vertrouwen between you and me and the gatepost; in confidence; under the rose
in vertrouwen nemen confide in
in vertrouwen op relying upon
met het volste vertrouwen with the utmost confidence
met vertrouwen with confidence; confidently
motie van vertrouwen vote of confidence
op zijn geluk vertrouwen trust to luck
post van vertrouwen position of confidence
te vertrouwen reliable; trustworthy
vertrouwen hebben in have confidence in; place confidence in; place one’s trust in; place trust in; put one’s trust in; put trust in; repose confidence in; put one’s faith in
vertrouwen op affiance in; bank on; confide in; depend on; depend upon; look to; pin one’s faith on; recline upon; rely on; rely upon; trust; trust in; trust to
vertrouwen stellen in put trust in; place trust in; put one’s trust in; place one’s trust in; repose confidence in; place confidence in; have confidence in; put one’s faith in
vertrouwen wekken inspire confidence
votum van vertrouwen vote of confidence
zijn vertrouwen verliezen lose faith
zijn vertrouwen verliezen in lose faith in
zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten ill doers are ill deemers; you measure other people’s cloth by your own yard; they measure other people’s cloth by their own yard
toevertrouwen commit; commitment; committal; confide; consign; entrust; trust; trust to
trouw adherence; allegiance; consistency; constancy; constant; faith; faithful; faithfully; fealty; fidelity; leal; liege; loyal; loyalty; troth; trusty; stalwart; stanch; steadfast; truly; true; regular; loyally; faithfulness; marriage
vertrouwd conversant; familiar; fiduciary; safe; reliable; trusted; trustworthy
vertrouwelijk classified; confidential; confidingly; familiar; inside; intimate; off the record; off‐the‐record; private; restricted; under one’s hat; confidentially; in confidence
vertrouweling confidant; repository
vertrouwensarts doctor at an advice centre
vertrouwenscrisis credibility gap; crisis of confidence; confidence crisis
vertrouwensfunctie position involving confidentiality
vertrouwenskwestie cabinet question
vertrouwensman confidential agent; trusted representative
vertrouwenspersoon confidant
vertrouwenspositie position of trust
vertrouwenspost position of trust
vertrouwensvotum vote of confidence; confidence vote
vertrouwenwekkend inspiring confidence; inspiring trust
zelfvertrouwen assurance; confidence; self‐confidence