Information about the word trouw (Dutch → Esperanto: fidela)

Part of speechadjective
Pronunciation/trɑu̯̯/
Hyphenationtrouw

Degrees of comparison

Positivetrouw
Comparativetrouwer
Superlativetrouwst

Declension

 PositiveComparativeSuperlative
Predicativetrouwtrouwer(het) trouwst, (het) trouwste
AttributiveIndefiniteMasculine and feminine pluraltrouwetrouweretrouwste
Indefinite singulartrouwtrouwertrouwst
Pluraltrouwetrouweretrouwste
Definitetrouwetrouweretrouwste
Partitivetrouwstrouwers 

Usage samples

Ik ben ervan overtuigd dat ze geen trouwere vriendin kon treffen dan u, juffrouw Dawes.
De heer Crale was geen trouw echtgenoot, en ik ben overtuigd dat het besef hiervan haar veel verdriet heeft veroorzaakt.
Het zal de trouwe lezertjes opvallen dat er een grote verandering over beiden gekomen was.
Het is wel duidelijk dat hij zijn leven te danken heeft aan zijn trouwe hond Snuf.

Translations

Catalanfidel
Czechvěrný
Danishtro
Englishfaithful
Esperantofidela
Faeroesetrúgvur
Finnishuskollinen
Frenchfidèle
Germangläubig; treu; getreu; anhänglich; wahrheitsgetreu; genau; zuverlässig; unbeirrbar
Italianfedele
Papiamentofiel
Polishwierny
Portuguesefiel; leal; seguro
Russianверный
Saterland Frisiantjou; trjou
Spanishfiel; leal
Swedishtrogen; trofast
Yiddishגעטרײַ